De Hollandsche Lelie. Jaargang 22
(1908-1909)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 495]
| |
Correspondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
L.P. - Uw antwoord aan H.B. heb ik opgenomen onder gedachtenwisselingen; Uw vriendelijk schrijven, zoowel als het d.a.v. met dat versje, deden mij veel genoegen. Inderdaad schijnt mij Uw levensbeschouwing een zéér gelukkige; echter erken ik volkomen, dat het mij moeilijk zou vallen altijd zóó opgewekt te denken. In eigen lot een liefdestem verstaan, - zooals de Genestet zegt, - zie dat kan ik ook; maar het moeilijkste vind ik te berusten in al de raadselen van treurigheid en droefheid rondom ons. - Die stemmen zoo droevig, vind ik; al dat leed te aanschouwen, al die rampen, die ziekten en dood, en zich dan niet somber af te vragen: waarom, waarom, dat alles, waarom léven wij -, dat is voor een denkend mensch haast ondoenlijk. De meesten denken echter niet. Natuurlijk, wie een geloof heeft in het zoo-moeten-zijn der dingen, die vindt dáárin groote kracht, in de zekerheid dat eenmaal de raadselen zullen worden opgelost. Gij hebt mij volstrekt niet ‘lastig gevallen’; integendeel, het is altijd aangenaam van lezers en belangstellenden te hooren, hoe zij over dit of dat denken. Als gij dus wéér lust gevoelt tot een of andere opmerking, dan schrijf gerust. Hieronder laat ik de beide gedichtjes, door U mij toegezonden, ten behóeve van H. B, volgen: Speech.
Talk happiness. The world is sad enough
Without your woe. No path is wholly rough.
Look for the places that are smooth and clear,
And speak of them to rest the weary ear
Of earth; so hurt by one continuous strain
Of mortal discontent and grief and pain.
Talk faith. The world is better off without
Your uttered ignorance and morbid doubt.
If you have faith in God, or man, or self,
Say so; if not, push back upon the shelf
Of silence all your thoughts till faith shall come.
No one will grieve because your lips are dumb.
Talk health. The dreary, never-ending tale
Of mortal maladies is worn and stale;
You cannot charm or interest or please
By harping on that minor chord: disease.
Say you are well, or all is well with you,
And God shall hear your words and make them true.
‘Is dit laatste vooral niet heerlijk gezond! Dat mocht wel met groote letters in alle badplaatsen en niet het minst hier in Davos aangeschreven staan!’Ga naar voetnoot1) Love much.
Love much. Earth has enough of bitter in it.
Cast sweets into its cup whene'er you can.
No heart so hard, but love at last may win it.
Love is the grand primaeval cause of man,
All hate is foreign to the first great plan.
Love much. Your heart will be led out to slaughter,
On altars built of envy and deceit.
Love on, love on, 't is bread upon the water;
It shall be cast in loaves yet at your feet,
Unleavened manna, most divinely sweet
Love much. Your faith will be dethroned and shaken,
Your trust betrayed by many a fair, false lure;
Remount your faith, and let new trusts awaken,
Though clouds obscure them, yet the stars are pure;
Love is a vital force and must endure.
Love much. Men's souls contract with cold suspicion
Shine on them with warm love, and they expand,
'Tis love, not creeds, that from a low condition
Leads mankind up to heights supreme and grand,
Oh that the world could see and understand!
Love much. There is no waste in freely giving;
More blessed is it, even, than to receive.
He who loves much alone finds life worth living;
Love on, through doubt and darkness; and believe
There is no thing which Love may not achieve.
Babette. - Particulier antwoord geef ik alleen als er bepaalde aanleiding toe is. De correspondentie is bestemd voor het publiek, en ik kan dus geen uitzondering maken op den regel, zonder bepaalde aanleiding daartoe. Daarenboven, de door U aangeroerde questie is er eene van zeer algemeen belang. Gij schrijft dan dat de huishouding U niet voldoet, niettegenstaande Uw huiselijke omstandigheden zeer aangenaam zijn. En daarop laat gij volgen, dat alle meisjes-bezigheden U wel interesseeren, maar dat het U zoo zou aantrekken U aan één ding geheel en al te wijden, geheel en al. - Terwijl mij blijkt uit de rest van Uw brief, dat dit ééne ding is: schrijven. Lieve Babette, héél eerlijk gezegd, geloof ik, dat gij een normaal aangelegde vrouw zijt, met in U dien gróóten mooien drang U aan iets te wijden, die in ieder onzer zit, als we vrouwelijke naturen zijn, - en die wordt bevredigd meestal door het huwelijk, door het kindje vooral. - De moeder hééft dan iets, dat haar heele-ik vraagt, en heeft bovendien haar eigen huishouding en haar man. Of echter gij in de tegenwoordige tijdsomstandigheden ooit die bevrediging zult deelachtig worden - wie zal het zeggen? En of, indien dat niet het geval is, ‘schrijven’ U wezenlijk zóó zal voldoen en zal gelukkig maken als gij 't U voorstelt? Ik betwijfel het. Werken, kunst, al die hedendaagsche uitvindingen, waarmee men het hedendaagsche jonge meisje in den hoek stopt der muurbloemen, het is ten slotte surrogaat. Echter, de mogelijkheid bestaat, dat gij, die Uw innerlijken drang mij zoo hartstochtelijk beschrijft, waarachtig zijt een uitverkorene in de artiesten-wereld, die het voorrecht zult hebben eenmaal daarin uit te blinken. Daarover kan ik niet oordeelen vóór gij mij iets hebt laten lezen, iets van die intieme dingen, die gij voor U zelve opschrijft. Zendt mij iets van dat alles, dan kan ik U raden. - De wijze waarop gij Uw genot aan een goed-geschreven boek weet te ontleden, is een bewijs, dat gij inderdaad weet en begrijpt wáárom gij leest, en ziet de beteekenis van vorm en stijl. Dat belooft dus inderdaad. Gij gevoelt U dikwijls zoo heel ‘vol’. Dat komt omdat gij nog jong zijt, en het leven U daardoor nog overstelpt. En, dat gij niet ‘bang’ zijt voor het leed, dat eens zal komen, geloof mij, dat klinkt haast als een uitdaging, die U wel eens kon berouwen; al geef ik U gaarne toe, dat men inderdaad, om te kunnen schrijven, óók moet hebben ondervonden leed. Het frappeert me in Uw brief, dat gij hier en daar - U-zelf onbewust natuurlijk - ontleent aan anderen, waarschijnlijk aan Uw geliefde schrijvers, zooals b.v. in dezen zin: ‘Alles wat mijzelf is wil ik geven aan dit eene, dat mij | |
[pagina 496]
| |
schijnt gelukkig te maken; als de leegte zich om mij komt zetten als een kille kou, wil ik hier mijn handen naar uitstrekken om mij te warmen.’ - Dit is nadoenerij; - pas daarvoor op. Op diezelfde, een beetje gezwollen manier gaat gij steeds voort in Uw brief over datgene te schrijven, dat, schijnt het, in Uw oogen ‘het’ levensdoel is. Ik vrees heusch, dat gij U in dat opzicht te véél illusies maakt. - Echter, ik wil U niet ontmoedigen, en daarom kan ik U slechts herhalen: Zendt mij iets van Uw werk ter inzage. Die paar regels uit Uw dagboek, die gij aanhaalt, vind ik zeer goed-gezegd. - Ik geloof wèl, dat ik U heel goed heb begrepen uit Uw brief, en dat ik mij van U en Uw moeilijkheden een voorstelling kan maken. Immers, inderdaad hebt gij gelijk waar gij zegt, dat juist zulke jonge meisjes als gij, die het thuis goed hebben, zich nog eerder onvoldaan voelen dan wezenlijk-misdeelden. Dat komt juist dóór Uw bevoorrechting, die U doet vergeten het goede dat gij hebt, om stééds te jagen naar wat anders en nog mooiers. En dan ook is Uw jeugdige leeftijd U een beletsel om geheel gelukkig te zijn. Jonge menschen als gij, die de moeite doen te denken, voelen zich bijna zonder uitzondering onbevredigd, en haken er naar zichzelf een levensweg te banen. Gij zult zien over eenige jaren, hoe geheel anders gij dien ‘drang’ in U beschouwen zult, dan nu - altijd, tenzij er waarachtig in U steekt een gróóte schrijfster, - eene buitengewone begaafdheid. - Uw lange brief was niets te lang. Gij hebt groot gelijk, dat gij Uw hart maar eens ronduit hebt uitgestort. Ik sta steeds tot Uw dienst, en richt de correspondentie voortaan zóó in, dat er minder tijdsverloop is dan tot hiertoe tusschen den brief van de(n) correspondent en het antwoord van mij. Catholicus. - Ik verwijs U, in verband met Uw vorigen eersten brief, naar de Dagboekbladen in het voorgaand nommer, waarin gij zult hebben gezien, dat ik van de politiek der R.K. partij kan meespreken. Neen, dat heb ik wel begrepen, dat Uw ‘toorn’, in dien eersten brief uitgedrukt, van een zéér goedaardig soort was. - Ook, dat gij zelf katholiek zijt, heb ik uit dien brief afgeleid, maar het kon toch zijn, dat gij desniettemin niets van Uw eigen kerk wildet weten. Dat nu heb ik - verkeerdelijk zie ik nu - opgemaakt uit den toon van dien eersten brief. - Heel gaarne stel ik de gedachtenwisseling voor U open, om Uw bezwaren uiteen te zetten; ook voor een hoofdartikel zou zich dat wellicht eigenen, want dat onderwerp schijnt mij, juist van een katholiek-zelf behandeld, heel interessant. Maar in dat geval zou ik Uw naam moeten eischen als onderschrift. Zelve niet R.K. zijnde, kan ik de onfeilbaarheid der pausen natuurlijk niet aannemen. Ik heb steeds in hen gezien de wereldlijke bestuurders van de Kerk, de opperste leiders ervan; maar ik vind Uw beschouwing zeer interessant dienaangaande. Uw ingenomenheid met mijn artikel: ‘Ik heb het beste deel gekozen’ deed mij veel genoegen. - Ook Uw belangstelling in de tegenwoordige Lelie is mij recht aangenaam. Ik hoop dat de nieuwe Jaargang U in dat opzicht van degelijke medewerking nog méér zal bevredigen; want ik heb dan eenige veranderingen op het oog. Gerrie (Breimachine). - Ik kon Uw pseudoniem niet goed lezen, en heb er daarom nog dit tweede aan toegevoegd. - Ja, ik had in lang niet gehoord van U, en vond het dubbel prettig nu te vernemen, dat het U zoo goed gaat. - Gij, een buitenkind, dat niet tegen de koude kan!? - Wel, ik heb liever droge vorst dan dien nattigen mist, die bij ons meestal den winter voorstelt. En zoo gaat het Frits en Benjamin - naar wien gij zoo hartelijk informeert - óók. De laatste kan in 't geheel niet tegen regen, zeker omdat hij zoo'n Zuider-zon-kindje is, en heeft van den veearts een extra-dikken overjas aangekregen, tot bescherming. - Ik zie met belangstelling uit Uw brief, dat Frits alwéér peet is geworden - nu weer over Uw hondje. Hij heeft al héél wat naamgenootjes, wat mij steeds zeer veel plezier doet. - Mij-óók kan het niets schelen of 'n hond ‘echt’ is of niet, van ras. Als hij maar goed en lief is. - En eigenlijk is èlke hond dat, als je hem goed behandelt. Kunstjes leerde ik den mijnen nooit, wegens volslagen gebrek aan geduld daartoe. - Maar het is zoo aardig en slim, dat zij-zelven op hun eigen manier kunstjes bedenken, en die van elkaar afzien en nadoen. Zoo heeft Frits de gewoonte een ‘zoentje’ te brengen. Zegt men: Geef mij een zoen, dan springt hij op schoot en likt. In enkele maanden had Benjamin dat afgeluisterd, en doet dat nu steeds na. Benjamin heeft de gewoonte, als een kindje in de wieg, op zijn rug te liggen spartelen; Frits heeft afgeluisterd, dat wij dit aardig en leuk vinden, en tracht het nu steeds na te doen met zijn stijf ruggetje. Als je huilt, komt Frits óók zoentjes brengen, en wil je troosten door je hand weg te trekken; dit óók heeft Benjamin geheel van hem afgezien. Voor fransch echter heeft Frits schijnt het geen gevoel, want het kunstje, dat een fransche koetsier in Menton aan Benjamin leerde: ‘Donnez la patte,’ heeft Frits nooit kunnen afkijken van hem. En wij vinden het aardig Benjamin in zijn moedertaal die kunst te laten vertoonen; - (altijd als hij wil, want meneer doet het alleen als hij wil.) - Ik vind die foto, die gij mij zendt van Uw honden, heel aardig om te hebben; van alle hondenvriendinnen en -vrienden houd ik. - En, daar gij daartoe behoort, verwondert het mij ook niets, dat gij 't eens zijt met mijn woede tegen de auto's, welke hen overrijden uit onverschilligheid. Ik zou zulke chauffeurs en hun gezelschap èlk ongeluk gunnen, tot straf voor hun wreedheid. - Het is zoo prettig te vernemen dat gij de Lelie steeds gáárne leest. - Dank hartelijk voor Uw schrijven en voor Uw groeten aan mijn honden-kroost. - ANNA DE SAVORNIN' LOHMAN. | |
Nagekomen Correspondentie.Mei en October. - De vervaardigster der door U zoo hooggeschatte gedichtjes: ‘Op een in Mei geboren kindje,’ en ‘Op een in October-geboren kindje’, heeft U, meen ik, reeds direct de door U zoo gewenschte afschriften gezonden, die nu wel in Uw bezit zullen zijn.? - Ik herinnerde mij dadelijk zeer goed welke versjes gij bedoeldet, en bracht daarom Uw verzoek over aan de vervaardigster-zelve. Het is zoo aangenaam eens te hooren, dat men wordt gewaardeerd, en, met U vond ik-óók, die versjes héél lief en bijzonder-gevoelig. - Voor Uw vriendelijke belangstelling in de Lelie, veel dank. Gij ziet dat het mij volstrekt niet te veel moeite was, aan Uw wensch te voldoen. Daarvoor behoeft gij geen oogenblik bevreesd te zijn; integendeel deed Uw brief mij heel veel genoegen. Blauwe Hyacinthe. - Ik vind het zeer goed Uw stuk te plaatsen, als zijnde een beschouwing van een moderngeloovige; van wege de actualiteit van den aanhef plaats ik het dadelijk. - Ik heb die brochure van ds. Bakels in mijn bezit; ook een ander lezer maakte mij daarenboven er op attent. Dank voor Uw schrijven, en voor Uw groote éérlijkheid, in zake die honorarium-quaestie. A.H. te Gr. - Uw vertaling neem ik op in de toilet-rubriek. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. Sluiting red: ged: |