De Hollandsche Lelie. Jaargang 22
(1908-1909)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikel
| |
[pagina 482]
| |
Lang, lang geleden heeft een bewoner van Darnekow den minnaar zijner vrouw, zijn eigen neef, met een bijl doodgeslagen. Bij het begin van den roman vinden wij deze Thora Sjögreen, met haar volwassen kleinzoon, Ludwig, als Vrouwe van Darnekow. Het verleden is dood en zwijgt. Haren man, haar kinderen heeft zij overleefd. En zooals eens in een donkeren nacht de moordenaar zijn slachtoffer in den tuin van 't landgoed begroef, zoo heeft Thora haar schuld in het diepst van haar ziel begraven. Niemand weet, niemand vermoedt iets. En Thora zwijgt. Met opeengeklemde lippen gaat zij door het leven, haar ziel is verstijfd en versteend, met een ijzeren, onbuigzamen wil heerscht ze - een koud trotsche tyran - over alle huisgenooten, over meiden en knechts alsof het lijfeigenen waren. De philosophische oude ‘Onkel Sjögreen’ probeert haar karakter wetenschappelijk te verklaren. ‘De steen is een stof’, zegt hij, ‘die te vroeg verstijfd is, anders had er een plant, of een dier, of misschìen zelfs een mensch uit kunnen groeien. Wat te vroeg versteent, kan zich niet verder ontwikkelen. Zoo is het ook met de menschenziel. Er zijn gemoederen, die verstijven in hun jeugd en blijven, zooals ze altijd waren, en die zielen komen niet vooruit. Andere blijven buigzaam en week tot in hun ouderdom en die kunnen het meest van hun leven genieten.’ Na een jeugd zonder zon of lachen is Thora's kleinzoon Ludwig opgegroeid tot een man met een ernstig, maar zwak karakter. Hoe kon 't ook anders; de oude Thora kan geen vrije zelfstandige persoonlijkheid naast zich dulden. Slechts één mensch is tegen haar opgewassen: een sierlijk, koket persoontje, haar achternichtje Rutta von Lassom. Evenals Thora is Rutta een echte Lassom: egoistisch tot het uiterste, koud en berekenend, een vampyr zonder hart, zonder ziel of geweten. Als volleerde tooneelspeelster, als geslepen kokette weet ze alle mannen om haar mooie fijne vingertjes te winden, en Ludwig weifelt langen tijd tusschen haar en de gezonde, frissche, hartelijke Annemarie, de ‘Buerdeern’ van ‘Gollwitz’. Eindelijk doet hij toch de goede keuze, terwijl Rutta met den rijken zweedschen konsul Lundquist trouwt. Maar Annemarie kan de lucht op Darnekow en de nabijheid van de spookachtige oude Thora op den duur niet verdragen. De begraven misdaad begint nu ook met duizend tongen te spreken. Een geweldige storm ontwortelt den ouden taxusboom; beenderen en een gespleten menschenschedel komen tusschen de omwoelde boomwortels te voorschijn. Dan spreekt de oude Thora. - - De eens zoo stralend-gezonde, bloeiende Annemarie kwijnt langzaam weg. Na haar dood maakt Ludwig een moeilijken tijd door, maar dan leert hij de zegen van den arbeid kennen, die, zooals Enking zegt, daarin bestaat, ‘dat we onszelf vinden, doordat we onze gedachten van onszelf afleiden op ons werk.’ Dat klinkt als een paradox, hè? - en toch is het zóó waar! Eenige jaren later hertrouwt Ludwig met Rutta, die zich intusschen van den verarmden konsul heeft laten scheiden. Maar de oude schuld wil zijn offer hebben. Op dezelfde plaats, waar eens Thora's man den grootvader van Rutta neervelde, doodt Ludwig met dezelfde bijl zijne ontrouwe echtgenoote. Dan steekt Thora zelf het oude huis, onder welks dak geen geluk kan wonen, in brand en zoekt vrijwillig den dood in de vlammen. Angst en wroeging, zonde en schuld liggen begraven onder de puinhoopen van Darnekow. ‘Die Darnekower’ is een boek, dat je | |
[pagina 483]
| |
boeit en meesleept van het begin tot het einde; je zult het zien: de machtig voortstuwende kracht zijner handeling laat je geen oogenblik los. En nergens is het de goedkoope romantruc, die den lezer in spanning houdt met kunstig verzonnen uiterlijke verwikkelingen, waarvan men benieuwd is, ‘hoe het af zal loopen’ - neen, de eenige verwikkelingen liggen hier in de karakters der menschen zelf. En deze karakters zijn zóó waar, zóó vol leven, zóó tot in de verborgenste diepten begrepen en ontleed, dat men zelfs met Thora en Rutta een zeker meegevoelen heeft, omdat men ze zoo volkomen begrijpt. Want door en door slechte menschen, die slechts haat en verachting verdienen, zooals de ‘valscharis’ uit het oude melodrama, zijn phantasieprodukten, die in het leven niet bestaan. Rutta kàn niet anders wezen als zij is: het bedorven kind eener zwakke moeder, en de laatste, aan ‘moral insanity’ lijdende afstammeling van een gedemoraliseerd, oud adelsgeslacht. Zij en Ludwig boeten voor de zonden hunner voorouders. De volkomen afgeronde, van kleur en leven tintelende karakterteekening van deze Rutta is wel het beste uit den heelen roman; een waar kabinetstukje. De persoonlijkheid is tot type geworden: het type van de vrouwelijke ‘edelmarter’. Prachtig gezien en vol sympathie geteekend zijn de stille, aandoenlijke gestalten van ‘Onkel Sjögreen’ en Rutta's ziekelijke moeder. Uitstekend is door het heele boek heen met gedempte kleuren en gedempte tonen de stemming vastgehouden. En als het ware een geestelijke omlijning van deze stemming vormen de gedachten over het noodlot en voorbeschikking, die de schrijver in dit boek heeft uitgesproken: ‘Nergens een toeval. Het kleinste sluit het grootste in zich; het nauwelijks merkbare het almachtige, regeerende. Wij moeten gaan, waarheen de groote kracht, die de ontelbare werelden dooreen laat zweven, ons drijft. Iedere stap een noodlot, ieder noodlot de vervulling van een goddelijke wil’. - Het zou dwaas wezen, den roman, die het werk van een waar dichter is, te veroordeelen, omdat men met deze opvattingen niet overeenstemt. Nog dwazer echter, deze gedachten als iets anders te beschouwen, dan als het in woorden gevatte ‘Leitmotiv’ van dit speciale kunstwerk. In de verstikkende atmospheer, in den als in een heeten Augustusnacht beklemden gemoedstoestand der menschen op Darnekow zijn geen andere levensopvattingen mogelijk. Voor den denkenden mensch echter, die vrij in de vrije ruime wereld staat, zijn het slechts benauwde droomen, die de eerste koele morgenwind verwaait. - Als je ‘Die Darnekower’ uithebt, zul je den schrijver Ottomar Enking echter niet alleen als kunstenaar waardeeren; je zult ook van hem houden als van een diep denkend en diep gevoelend mensch. Er zijn bladzijden in dit boek, die men telkens weer opnieuw over kan lezen. Hoe fijn en edel spreekt hij over Annemarie's toekomstig moederschap, en hoe goed heeft hij het verschil tusschen de kinder- en de menschenziel begrepen. ‘Het kinderhart is voor een oogenblik een dankbaar ding, maar het heeft ook de gelukkige eigenschap, dat het gauw vergeet en geen dankbaarheidsschulden hoeft mee te slepen, die toch maar waardelooze ballast worden. Het wil een vriendelijk antwoord op zijn vroolijke kloppen, en als het dat krijgt, geniet het ervan en ziet niet vooruit en niet terug, zooals wij volwassenen, die meestal wel een “verleden” en een “toekomst”, doch slechts zelden een “heden” hebben. Zoodra het warmte voelt, opent zich het kinderhart, en meer wenscht het niet. Zoo blijft het vrij van de overlading met alle mogelijke gevoelens, waartoe wij menschen ons half verplicht rekenen, al heeft ook niemand er iets aan en al zijn ze ook dikwijls onwaar. Het kind weet - hoewel onbewust - het leven te genieten, en dat is ons volwassenen zoo zelden vergund’. Met wat Enking zegt omtrent sympathie en antipathie zul je het ook wel eens wezen. ‘Kan men er ooit wel een verklaring voor geven,’ vraagt hij, ‘waarom men van de eene mensch dadelijk houdt, zoodra men hem ziet, en waarom tusschen anderen altijd een afstand blijft, hoe dikwijls zich ook hun wegen kruisen? Dat is iets dat overstraalt tusschen twee menschen, en bij enkelen is het, alsof ze elkaar al jaren gekend hebben, en ze kunnen niet meer van elkaar loskomen; terwijl tusschen anderen iets staat als een glazen wand - ze kunnen er wel doorkijken, maar ze kunnen elkaar nooit aanraken.’
Nu, Annie, ik hoop, dat het lezen van dit boek je even genotvolle uren zal verschaffen, als het mij verschaft heeft. Schrijf me maar eens gauw, hoe het je bevallen is. Intusschen, steeds je FREDDY WIEGAND - MEURING. |
|