In een Hollandsch café ziet men een groot gedeelte der bezoekers lezend en zwijgzaam geschaard om de leestafel - alle kranten moeten toch worden doorgelezen! Anderen verdiepen zich uren lang in het eene of andere spel.
In een Fransch café bestaat doorgaans geen leestafel, en het aantal spelers is er uiterst gering. De Franschman kout, causeert liever, en is blij, als hij het spreekwoord bewaarheid kan zien:
Du choc des sentiments et des opinions
La vérité s'élance et jaillit en rayons.
De krant koopt hij zich gewoonlijk op straat, aan een kiosk, en leest hij gaandeweegs of als hij toevallig heel alleen zit en het reëele leven om hem heen hem op het oogenblik geen belang inboezemt.
Ik heb ook iets heel vreemds opgemerkt. Teneinde de beschuldiging van overdrijving te ontgaan, maak ik hierbij gewag van het feit, dat mijn conclusie op veel meer dan slechts een paar waarnemingen berust. Welnu: een Franschman bestelt zich in een café een kop thee of een kop koffie. Onder het spreken vergeet hij te drinken; de thee of de koffie is koud geworden - hij laat het goedje, dat hij nu niet meer lust, staan. De Hollander, wien hetzelfde overkomt, drinkt daarentegen het koud geworden vocht op. Hij heeft er immers voor betaald of zal het althans straks moeten doen. En hij moet waar voor zijn geld hebben, zij het ook slechte waar.
Er wordt in Holland ook schrikbarend veel meer gedronken dan in Frankrijk. Wij Hollanders, staan trouwens, helaas, in het buitenland algemeen als drinkebroêrs bekend. Verstaat de Engelschman onder ‘Dutch courage’ niet den zoo bij uitstek vaderlandschen drank: jenever? En wat ter zake de meening der Franschen betreft: Met een landgenoot, die voor eenige dagen te Parijs was, zat ik in een café. Mijn vriend wilde eens, voor het eerst van zijn leven, absinth proeven. Den kellner, die hem den bestelden drank voorzette, vroeg hij in onberispelijk Fransch, of hij het goedje al dan niet aangelengd had te drinken. Het voor ons beiden hoogst verrassende bescheid luidde: ‘Uitgezonderd dranklustigen, zooals Hollanders en Kozakken, drinkt men absinth aangelengd!’ Hoe cosmopolitisch ik ook ben, op dàt oogenblik voelde ik me toch eenigermate vernederd. Intusschen zijn dergelijke uitingen verre van ongegrond. Slokt de Hollandsche werkman geregeld zijn jenevertje op, de Fransche ‘ouvrier’ drinkt wijn of melk of een ‘apéritif’, dat veel minder alkohol inhoudt dan onze beruchte ‘volkskanker.’ De absinth is den Franschen werkman overigens te duur.
Kenschetsend is wel het feit, dat het drankhuisje van Lucas Bols op den Boulevard des Italiens kan blijven bestaan, ofschoon het er ongezellig en duf is en de inrichting alle aantrekkelijkheid van een Fransch café mist. Daar worden Hollanders samengebracht door specifiek Hollandsche borreltjes, verkocht tot sterk verhoogde prijzen - is het wonder, dat een paar Fransche journalisten, die er curiositeitshalve met mij binnen waren getreden, mij vroegen, of sterken drank drinken een der grootste genietingen voor den Hollander is? Ietwat onthutst en vreezende voor satirische artikels hunnerzijds over de Hollandsche zeden en gebruiken, antwoordde ik: ‘Neen, maar de herinnering aan hun land, door het meubilair stijle Hindeloopens, trekt de Nederlanders aan.’
* * *
Neen - laat mij niet voortgaan met de opsomming van de minderwaardige eigenschappen van ons ras. Ik zoû bitter worden en mijn pen zoû beven in mijn koortsige handen.
Laat mij liever meêdeelen, dat de omgang met Franschen mij ook hierom zoo aangenaam is, omdat in hen het enthousiasme leeft en zoo velen hunner bereid zijn om te strijden voor ideeën. ‘Waarom zoû ik er mij druk over maken’, zegt de Hollander, en hij verstikt zijn betere gevoelens. Niet aldus de Franschman. O, dat enthousiasme der Franschen! Zelfs de ‘miséreux’ onder hen kennen de geestdrift, die hen niet zelden weet op te voeren boven de verschrikkelijke beseffingen der stoffelijke ellende. Daar schieten mij de volgende versregels van Aristide Bruant te binnen:
Nous retourn'rons au bord d'la Seine,
A Meudon, cueillir du lilas,
Après qu'j'aurais fini ma peine
Een verdoemde van het leven, die zóó zijn hoopvolle verlangens uitspreekt - ik verzeker u, dat er dergelijken in Frankrijk bestaan en dat de dichter volstrekt niet overdreven, noch minder gefantaseerd heeft. Er steekt kracht in dat enthousiasme. En een volk, dat de geestdrift intiem kent, bezit ongetwijfeld een groote mate van vitaliteit.
Sinds een paar maanden woont in hetzelfde