De Hollandsche Lelie. Jaargang 22
(1908-1909)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVaria.Dingen die ik zie.Een tijdje geleden wandelde ik op den Scheveningschen weg, en was er getuige van het volgend voorval. Een huzaar, kranig op zijn paard, die me een oogenblik te voren stille bewondering had afgedwongen door zijn er zoo flink, zoo gegoten opzitten, wordt woedend aangeblaft, zonder eenige reden, door een kefferig hondje van een der aan den weg liggende villa's. Het paard wordt schichtig, de huzaar heeft de grootste moeite te blijven zitten - (ware hij niet een zoo goed ruiter geweest, hij zou stellig zijn gevallen dan ook) - zijn hoofddeksel verliest hij intusschen reeds door het steigeren, en wordt hem door een gedienstigen voorbijganger nagedragen. - Andere gedienstige voorbijgangers beijveren zich het hondje, ook nadat het reeds was teruggekeerd, en nadat de huzaar uit het gezicht was verdwenen, verontwaardigd met steenen te gooien. Ik kon niet nalaten tusschenbeide te komen met de opmerking, dat ik dit onredelijk vond, waarop ik ten antwoord kreeg: ‘Waarom houdt de eigenaar hem dan ook niet vast?’ ‘Zeker’ - zei ik - ‘daar hebben jullie gelijk aan, volkomen gelijk. Waarom gooi je dan echter niet liever den eigenaar met steenen in plaats van den hond?’ En, daar wij 't op dit punt, dat de schuld bij den eigenaar lag, alle drie volkomen ééns waren, zijn wij in vollen vrede van elkaar gescheiden. - Nu wil ik 't gevraagd hebben: wáár is in dezen de sociale rechtvaardigheid? Waarom mogen de rijke eigenaars van villa's hunne honden los laten loopen, die anderen het lastig maken, wanneer niet zij bestraft worden, doch wél hunne van het eigen misdrijf natuurlijk onbewuste honden er voor moeten boeten.? - Toen ik dezen zomer in de Scheveningsche boschjes in pension was, werd ik van méér dan eene zijde gewaarschuwd tegen het groote gevaar, dat er voor onze honden bestondGa naar voetnoot*), tengevolge der steeds vrij losloopende gròòte, en bijtzieke honden van omliggende, mij met name aangewezen villa's. Een dame zeide mij o.a., hoe hare katten herhaaldelijk zijn doodgebeten door zulk een losloopenden boosaardigen buldog, hoe de eigenaar, op haar beleefd verzoek zijn hond vast te houden, geen ander antwoord had dan: ‘Er zijn katten genoeg in de wereld,’ en hoe de politie, | |
[pagina 461]
| |
toen zij zich tot deze wendde, verklaarde: ‘Er niets aan te kunnen doen.’ Wáárom kan de politie er niets aan doen, dat deze ongelukkige honden het slachtoffer worden der onverschilligheid hunner rijke meesters.? Deze hond, wiens misdrijf ik hierboven beschreef, werd verontwaardigd gegooid met steenen, omdat hij inderdaad zeer lastig en zeer onhebbelijk te keer ging tegen den hèm niets kwaad doenden huzaar. Ik behoef ook overigens niet te zeggen, hoe niet alleen ruiters maar ook fietsrijders gestáág worden gekweld door zulke kleine keffers. Maar... aan wie de schuld.? Aan zoo'n arm dier, dat het niet kan helpen, wijl het zijn natuur is, of... aan de eigenaars, die, vanwege hun geld, zich niet verplicht rekenen anderen de beleefdheid te bewijzen hun lastige honden vast te leggen - liever die arme dieren zelf de slachtoffers laten worden, door hen bloot te stellen aan steenengooien, doodschieten uit wraak, vergiftigen om de zelfde reden, etc. Ik ben zoo vrij te gelooven, dat de politie er héél goed iets aan zou kunnen doen, indien.... de Scheveningsche weg en de Scheveningsche Boschjes werden bevolkt door armelui's-woningen, inplaats van door de villa's van den rijkdom. Gij zoudt eens zien hoè snel dan de politie-verordening in werking zou treden: honden vastleggen. Het is namelijk verbazend, hoeveel sneller de politie bij de hand is en barsch optreedt, wanneer het armen en weerloozen geldt, dan bij rijken. Nog een staaltje daarvan uit ‘de dingen die ik zie’. Dezen zomer was de ingang van de Pooten, tengevolge van een glazen wasscherij-stellage, letterlijk niet voorbij te komen, omdat de halsbrekende hoogte, waarop de arbeiders werkten, de algemeene aandacht van leegloopers trok. Bij Sprecher moest men eenvoudig blijven staan, of men wilde of niet, er was een formeele oploop om het schouwspel aan de overzijde gade te slaan en, natuurlijk, een oploop van goedgekleed en voornaam publiek, - zooals men het op het middag-uur ziet op die hoogte van de stad. Geen agent - en ik zag er voortdurend een staan - dien het inviel dáár, bij die gelegenheid, het zoo hoognoodige: Doorloopen uit te spreken. Geen questie van. Dat werd niet gedurfd. Want, er stonden immers ‘heeren’ en ‘dames’ te kijken, en den weg te versperren daardoor. En die laten de Haagsche agenten met rust. Wel, dezen winter, in de St. Nicolaas-dagen, ben ik nog al eens door de Spuistraat gekomen. Wie heeft daar toen niet die aardige melk-inrichting gezien, met den ‘èchten’ St. Nicolaas, die moeders met kinderen deed binnenstroomen, zoodat het er letterlijk uitpuilde! Helaas, er zijn er ook, - velen, velen, zijn er zoo, - die alleen van de buiten-zijde dien St. Nicolaas mochten aanschouwen, bleeke havelooze kindertjes, met verkleumde gezichtjes, die zich op de straat oppakten, in één kluwen aan elkaar, om te gluren naar de wondere heerlijkheden van dien St. Nicolaas, daar binnen in den helderen winkel, telkens als de deur open of dicht ging voor een klant. - Want, geld om binnen te gaan hadden ze niet. Hun genoegen was alléén het gluren daar op straat. Dáár ook echter stond dan een agent, en voor die arme kleine misdeelden van 't leven had hij zijn dreigend: ‘Doorloopen: niet blijven staan,’ terstond kláár. Ik vraag U, wáár is hier, waar is in zoovele dergelijke dingen, de sociale rechtvaardigheid.? Neen, ik ben géén socialist; - ik heb een hekel aan dien partij-naam. Maar ik kom in opstand tegen elke onrechtvaardigheid, mensch en dier beide gedurig aangedaan, omdat men kruipt heden ten dage voor de macht van het geld, en de bezitters naar de oogen ziet, ten koste der misdeelden en zwakken.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|