En zachtkens, nauw hoorbaar, uit nevelige verte, klinkt daar met koperen klank:
Bim, bim, dili-bim.
Bim.
En alles verstomt weer, stil en treurig...
Als een vroolijke vogelzwerm stijgen droomen in ons op, droomen, van een ver, vergeten geluk: vriendelijke, witte boerderijen in de schaduw van zacht lispelende populieren, te midden van weelderig bloeiende kersenboomen. Alles met onze kindsheid, zoo ver, zoo eindeloos ver weg!
De donkere zee en de naakte rotsen... geen geluid... doodsche stilte... Maar hoor! van achter het sparrenbosch daarboven op den Wilden Berg hoort men onduidelijk het keelgeluid van voorbijvliegende gasten:
Ga! ga! ga! ga!
Dat was een vlucht ganzen, die met den nevel opstijgen en voortijlen uit het verre, warme Zuiden naar het koude, kille Noorden.
Vanwaar komt gij, over welke velden zijt gij heengestreken?
Antwoordt! Spreekt!
Wellicht zijt gij gevlogen over bekende plekjes, die mij zoo aan 't hart liggen; wellicht hebt gij U gevoed en gekoesterd op bekende velden en hebt gij gebaad in het gindsche meer, waar ik als knaapje zwom en hebt gij het koele water gedronken?! Of misschien zijt gij, opgeschrikt door het licht en het leven, snel voortgevlogen over de verre stad, de groote, prachtige machtige stad waar ik gewoond heb, waar ik het geluk gekend heb, het geluk - en het leed.
Lieve gasten uit verre gewesten antwoordt, spreekt!
Maar neen, uw taal is onverstaanbaar er ons leed is U vreemd. Vliegt maar voort, vliegt voort! De zomer aan den poolkring is kort en uw rust tot aan den vroegen herfst duurt niet lang.
Vliegt verder! Vaarwel!
Zullen wij elkander wederzien?
Badend in roode stralen verrees de poolzon boven de kim en verslond de nevelen en voor een oogenblik ook het leed.
Langzaam begonnen we naar het dorpje af te dalen, ons stevig aan de rotsen vastklemmend.
Daar beneden is het stil en slaperig; zelfs het brommen van de zee hoort men niet. Geen grassprietje te zien, geen geluid te hooren.
Woeste wildernis van grauw graniet.
Wij beiden staan te midden van deze eenzame woestenij.
En wij gelooven en strekken smachtend de armen uit naar het jubelende leven.
Mochten wij het toch spoedig omarmen.
Mochten wij toch spoedig, héél spoedig verlost worden uit dit graf van graniet!...
* * *
Deze weemoedige ontboezeming vond ik onlangs in een der hier verschijnende bladen en zij trof mij zoozeer, dat ik ik ze overnam, om tegelijkertijd over dat onderwerp een enkel woord te kunnen zeggen.
Deze noordelijke streken worden door de Russische regeering als verbanningsoord gebruikt, bij voorkeur voor bewoners van Midden- en Zuid-Rusland en hoe meer men over dit systeem van verbannen in eigen land hoort, hoe meer men zich verbaasd, dat zulk een systeem van straffen nog altijd wordt toegepast.
Wat toch bedoelt het en wat wordt er mede bereikt?
Het zijn vooral politieke misdadigers (of zij die tenminste zoo beschouwd worden) wier begane fout niet groot genoeg was om hen naar Siberië te zenden, die hier naar het Noorden verbannen worden.
De regeering onttrekt deze menschen, wier denkbeelden gevaarlijk geacht worden voor het gezag (ik laat geheel in 't midden of deze beschouwing juist is en rechtvaardig) aan hun omgeving - om hun in een andere omgeving, nog vrij van zulke denkbeelden, gelegenheid te geven deze te verbreiden en daarmede een dikwijls nog vreedzame bevolking ontevreden en oproerig te maken!
Dit is dus wel geheel het doel voorbij schieten en steeds nieuw gevaar voor het gezag kweeken.
Maar ook tegenover deze ongelukkige menschen zelf wordt een groot onrecht begaan. Heeft een onderdaan zich aan een politiek vergrijp schuldig gemaakt, zoodat het gezag meent hem te moeten straffen door hem uit zijn omgeving, uit zijn werkkring weg te nemen, dan is de regeering verplicht dien man gedurende zijn straftijd te onderhouden, omdat zij hem dat zelf onmogelijk gemaakt heeft. Ik weet wel, dat velen het hiermede niet eens zijn en dat behoorlijk onderhouden in gevangenissen een verkeerde instelling vinden; maar m.i. eischen dit de menschelijkheid en de veiligheid.
Wat gebeurt nu echter met de bannelingen? Deze menschen worden uit hun werkkring gerukt en in een hun geheel vreemde streek,