winkels. Dat zijn handels-machinatieën, die allen er op nahouden, Roomschen, Protestanten, Israelieten, ieder op hun beurt.
Gij schrijft over de vele bijdragen die ik heb te lezen, en over mijn werkkracht naar aanleiding daarvan. 't Bovenstaande lijstje kan U bewijzen, dat er weer heel wat is te lezen geweest. Gelukkig kan mijn werkkracht inderdaad het best aan. De correspondentie is nu eenmaal de ziel van de Lelie; die doe ik dan ook gráág, en ik zal haar gaarne nog meer uitbreiden, waar zij zooveel belangstelling vindt. -
Daarover moest ik lachen, over Uw vraag, of ik bij mijn werk-uren nog tijd overhoud voor ‘Frits en Benjamin’. Die twee regeeren mij, en zijn mijn grootste gezelligheid als ik werk. Nu liggen ze, daar het heel laat is, ieder aan een kant van mij te slapen, maar Benjamin zorgt overdag wel, dat ik mij met hem moet occupeeren; hij is het levendigste ventje dat er loopt op hondenpootjes, en daarbij van een hartstochtelijke teederheid en zachtheid, die mij altijd opnieuw in verrukking brengt. Als hij vindt dat ik mijn pen moet neerleggen, stoot hij mij aan, en beduidt op die manier, dat hij zich verveelt. Frits is deftiger en kalmer, maar zoo mogelijk nog grooter dwingeland. Ik geloof, als ik geen tijd meer had voor die twee, dan was het ook meteen uit met me; voor m'n honden heb ik in den letterlijksten zin alles over. Vraagt U er die dame maar eens naar, die een vriendin is van mevrouw Uw moeder. Die is de getuige wel eens van ons eigenaardig druk huishoudentje, en heeft het hart onzer hondenjongens voor altijd gewonnen door den zak kaakjes, die zij voor hen meebracht meermalen. Daardoor óók het mijne. - Mijn vriendin weet niet wie de 1ste luitenant, door U bedoeld, is; hij zal wêl familie zijn, zegt zij. Vriendelijk gegroet. -
Rie. - Het spijt mij wel, dat ik U moet teleurstellen, maar ik kan zoo weinig van dit soort schetsjes plaatsen, daar de Lelie geheel andere onderwerpen behandelt. - Dat gij haar zoo leerrijk vindt, doet mij natuurlijk veel plezier, en moge, hoop ik, steeds meer het geval worden.
Dat ben ik met u eens, dat de meeste menschen niets begrijpen van wat ze lezen; niets. - Ik geloof met u, dat het leven heel dikwijls jongelui en jonge menschen brengt tot slechte daden, door de verzoeking, door gebrek aan steun of aan voorbeeld, door eigen zwakheid, etc. - Juist daarom geloof ik dat ‘geloof’, een vast, krachtig geloof, een groote hulp is voor de meeste menschen om staande te blijven. Alleen hier en daar een enkel superieur mensch, een éénling, staat uit eigen kracht, houdt zichzelf recht op.
‘Waarheid is geluk’ - schrijft gij. Dat vind ik een phrase. Niets maakt ellendiger dan juist de waarheid. Zij ontgoochelt je; zij bedroeft je, zij vernietigt je illusieen. Dat er zooveel leugens zijn, en zooveel phrasen de wereld regeeren blijven, dat is juist, omdat de meeste menschen de waarheid niet kunnen verdragen, bang zijn voor haar.
Het deed mij zoovéél leed voor U, dat gij mij zoo droevig moest schrijven over uw studie. Ja, geldgebrek is hard; dat begrijp ik. Maar gij hebt dan toch een anderen werkkring gevonden ten slotte. Dat gij mij dat alles zoo héél vertrouwelijk hebt verteld, deed mij veel genoegen, omdat gij zegt, dat het u hielp: te weten hoe gij mij dat alles moogt vertellen, wijl gij voelt dat ik belang in U stel. Dat is werkelijk wáár, en daarom hoop ik dat gij, telkens als gij U eenzaam voelt, of behoefte hebt aan troost, gerust U tot mij zult wenden. Ik wil heel gaarne van U blijven vernemen, en Uw brieven zullen mij steeds welkom zijn.
H.H. te S. - Uw brief, begeleidend uw bijdrage, behandelt de opvoedings-questie, waarin wij beiden het gehéél eens zijn. Dat de meeste wezenlijk-goede en groote mannen een goede moeder hadden, geenszins een geleerde of kunstdoenerige, maar een goede moeder, staat inderdaad vast.
Ja, dat geloof ik met U, dat kinderzieltjes veel leiding en veel geduld en takt noodig hebben. In het kind ziet men reeds den wordenden mensch. Van daar dat ik ook lang niet per-se elk kind aantrekkelijk vind, en in sommigen reeds heel jong wordt afgestooten door uitgesproken gebreken, van valschheid, genieperigheid, gierigheid, op heel jeugdigen leeftijd. - Ik geloof met U, dat er tegenwoordig veel te weinig ouderlijk gezag en veel te veel vrijheid is, waardoor het kind op te jeugdigen leeftijd zich inbeeldt reeds heel wat af te weten van het leven, en te kunnen mee-oordeelen over alles en nog wat. Aan wie de schuld ten slotte? Aan de ouders, die buitenshuis ‘nuttig’ zijn, in plaats van in huis. Het vertrouwen, het gansche vertrouwen van een kind, óók van het eigen kind, winnen, eischt vóór alles tijd, onzen geheelen onafgebroken tijd. Wie echter geeft dien tegenwoordig? Welke moeder? Want de vader heeft zijn eigen werkkring natuurlijk, die hem dwingt tot veel afwezig zijn.
Met volle instemming neem ik dan ook uw woorden over.
‘Er wordt m.i. in deze “Eeuw van het kind”, al te weinig door de ouders gedacht om het groote belang van een eenvoudige vriendelijke natuurlijke omgeving van het kroost. In plaats van het zoo lang mogelijk als kind te behandelen en onkundig te houden van seksueele kwesties, van dronkenmanstooneelen, van de bespotting, waaraan mismaakte schepsels blootstaan, de ellende, waarin de levensjaren van den behoeftige worden doorgemaakt, neemt men de kinderen mee naar schouwburgen, met tooneelvoorstellingen van Heyermans, naar bioscoop-avonden met beelden, die de zinnelijke lusten prikkelen, naar operettes van verdacht gehalte, naar voordrachtavonden waar schuine moppen worden vertoond, laat ze plaats nemen in een herberg, waar het woest en ruw toegaat en door den drank de hartstochten hoogtijd vieren.’
Dat is even juist gezien als uw volgende opmerking:
‘En wat ziet men vaak: De opvoeding van de meeste ouders is een systeem van regels; waardoor zij een kind trachten zoet te houden, om er 't minste last van te ondervinden, inderdaad, een opvoeding (een naam die het eigenlijk niet mag dragen,) meer tot hun gemak, dan tot geluk van 't kind’.
Wat den aanhef van uw schrijven aangaat, ja zeker, de zomer hier hield zich goed. Maar wij hebben het hier in deze winter-weken eerst recht naar wensch. Scheveningen is mij in den winter héél sympathiek; ik houd van het levendige dorp en van de visschers. In den zomer is het hier vulgair druk; nu is er een gezellige, vriendelijke dorps-levendigheid. - De reden van mijn vertrek dezen zomer is geweest het gaan consulteeren van een duitschen hart-specialiteit. Sinds ik diens strengen levensregel volg ben ik veel beter; ik kan wel niet genezen, maar door het volgen ervan verergering voorkomen, en ik ben zeer tevreden met zijn raad, omdat ik nu weet wat ik moet vermijden voor mijn hart. - Wij blijven nog wat langer dan ik eerst voornemens was.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.