ik met groote belangstelling; zoooals gij wel kunt begrijpen.
Mijn werkkring, ja, die hééft veel benijdbaars, èn veel moeilijks soms. Ik denk, zoo zal het wel gaan met elk leven, dat iets betéékent. Wie heelemaal niets is, en maar sullig voortleeft - zooals met zoo menigeen het geval is, - heeft niets dat hem of haar interesseert; - en ik geef U volkomen toe, dat ik niet graag met al die menschen zou willen ruilen, en heel blij ben dat mijn leven zóó liep en niet anders; - het reizen is inderdaad voor mij een heerlijk iets; altijd door in Holland zitten zou ik op den duur niet kunnen uithouden; ik breng er nu telkens een gedeelte van het jaar door. - Uw instemming met mijn Soer: Handelsbladartikel over ‘Benjamin in de kinderkamer’, deed mij veel genoegen natuurlijk. Het is opmerkelijk hoeveel verstandiger Indische menschen over 't algemeen over al die questies oordeelen, dan de Hagenaars b.v., die in één overdreven, neuswijs kringetje zich opsluiten, zonder verder te willen of te kunnen zien dan ‘de’ mode, op 't gebied van kunst, of van kinder-opvoeding, wat het dan ook zij waarin de een of ander, die op dat oogenblik den toon aangeeft, hun vóórgaat.
- Dat tooneeltje uit ‘darkest S'!.. dat U mij afschildert, deed mij schaterlachen. Ik vond het zoo raak en aardig en levendig weergegeven, en zoo ‘teekenend’ voor zeker soort moderne moeders, die hunne kinderen voor 't ‘gemak’ alles maar vertellen zooals het is, omdat ze dan niets behoeven te ‘verzinnen’, dat ik heel, heel graag het gedeelte letterlijk uit Uw brief had overgenomen; uit vrees U daardoor te verraden, liet ik het. Maar het spijt mij bepaald dat U daarvan geen schetsje voor de Lelie hebt gemaakt. Ik zou zeggen, Uw levendige dialoog lezende: dat is bepaald Uw genre; en daarom raad ik U dan ook aan: Doe het een volgenden keer; zoo'n tooneeltje is van het leven afgezien. Uw thans gezonden bijdrage neem ik óók aan; ik plaats haar het éérst. -
Neen, een brief van een ‘onbekende’ als gij ‘verveelt’ mij geenzins; iedereen moet toch ééns voor den eersten keer schrijven. Ik kende U al een beetje, en door dezen langen prettigen brief van U-zelf, en het vertrouwen mij daarin geschonken, heb ik nu een vrij goed kijkje op Uw leven en Uw gedachtengang. Heel gaarne hoor ik méér van U. Vriendelijk gegroet. -
Gonda. - Ofschoon gij eigenlijk nog niet aan de beurt zijt, wil ik U dezen keer wat spoedig antwoorden, om U te zeggen, dat gij m.i. H.B. niet behoeft te antwoorden als gij er geen lust of geen tijd toe hebt. Gij hebt intusschen reeds mijn correspondentie aan haar kunnen lezen, en zult daarin hebben gezien hoe gij beiden m.i. elkaar voorbijpraat, omdat zij zich stelt op een geheel ander standpunt dan gij innaamt. - Enkele opmerkingen uit Uw brief aan mij neem ik gaarne hier over voor H.B. Zoo b.v. deze, die m.i. zéér juist den spijker op den kop slaat:
Degeen die werkt uit eigen verkiezing zal heel anders tegenover z'n patroon staan dan wij, die moeten. Door het moeten zijn wij door tal van omstandigheden afhankelijk, van onzen patroon - zijn wij gebonden aan deze of gene betrekking -, terwijl zij, die niet moeten, weg kunnen gaan of beter van zich af kunnen spreken als haar 't een of ander niet bevalt.
In verband hiermede, en met hetgeen gij verder in Uw brief laat volgen, herinner ik mij een voorbeeld uit eigen aanschouwen, van zoo'n jonge dame, die o zoo'n groot woord had, terwijl zij op een teeken-academie leerde, over al de nuttigheden die zij zou uitvoeren, en waarvan geldverdienen (voor haar plezier) de grondtoon was. Klaargekomen, gelukte het haar eerst na heel veel wachten en teleurstellingen iets te vinden, 'n betrekking aan 'n behangselpapier-fabriek, waar zij de ontwerpen zou moeten teekenen. De chef zeide haar, dat zij zich echter niet moest inbeelden een gemakkelijk baantje te zullen krijgen: den heelen dag op 't kantoor zitten, en dan om te beginnen een bescheiden salaris. Gij hadt de vertoornde verbazing mijner bekende moeten zien. ‘En dat zou zij zich laten welgevallen, zij - dáárvoor bedankte ze.’ - - Etc. etc.
Ze zit nu nog leeg, de handen in zalig nietsdoen over elkaar, de mond echter druk in de weer over nuttigheid, kunst, etc.
Zooals gij zeer juist opmerkt, hadde zij moeten werken, dan ware er van zooveel beleedigde ‘eigenwaarde’ geen sprake geweest, en zou zij met beide handen het buitenkansje hebben aangegrepen. Juist zulke juffers echter schreeuwen dan later het hardst. En gij hebt óók gelijk, dat die het zijn, welke de werk-markt het méést drukken, en het degenen, die moeten werken, het zwáárst maken. Ook daarvan twee voorbeelden uit mijn eigen kennissenkring. De eene, een héél rijk meisje, die altijd, uit louter gierigheid, derde klasse reist, en zich kleedt om dezelfde reden als 'n schooier, wou met alle geweld de acte teekenenmiddelbaar halen, om ‘les te geven’.
Toen ik haar vroeg wat zij zich daarbij voorstelde, legde zij uit, dat zij lessen voor 25 cts kon aannemen, omdat alles voor háár, die bij haar ouders in huis woont en daarenboven héél rijk is, natuurlijk zuiver verdienste blijft.!! Zoo'n schepsel durft dan ondertusschen den mond vol hebben van nuttigheid en van vrouwenplichten, terwijl zij hare naasten op die manier het brood verdienen belet, uit louter hebzucht. Gelukkig is zij herhaaldelijk gezakt. Nommer twee, niet gierig, maar uit zenuwziekerigheid, op aanraden van 'n arts, verpleegster geworden, en óók héél rijk, gaat bij hare rijke kennissen voor niets uit verplegen, en stoot dus eveneens het brood uit den mond van diegenen onder hare collega's, die moeten geld verdienen met verplegen. Waarom dan niet alleen bij arme menschen gegaan, als zij waarachtig nuttig wil zijn? - Zoo zou ik U vele voorbeelden kunnen noemen van gespeel, op werkelijk godgeklaagde wijze, met het woord ‘nuttigheid’.
Zéér waar is ook deze zinsnede uit Uw brief:
Zij - die zich ondergeschikt maken - en tevens de wetenschap hebben, dat het thuis met de financiën goed gesteld is - zullen niet Het Leven voelen zooals wij, die heelemaal door eigen kracht onzen eigen weg moeten vinden en niet elk oogenblik thuis kunnen komen met geklaag over dit en dat, enz. Zij - de welgestelden - wachten immers niets af. - Als 't haar niet bevalt gaan ze weg, hebben niet noodig hier of daar lang te blijven om b.v. een goed getuigschrift te krijgen - enz....
Uit eigen ondervinding - als gij verder komt in mijn Dagboekbladen zult gij dat zien - weet ik hoe wáár dat alles is. Ik denk altijd, als ik die rijke meisjes zoo hoor lenteren: zij, die rijk zijn, weten niet wat ze beginnen, omdat ze weer terug kunnen in het oude leven van rijkdom, zoodra ze het verkiezen; evenals de altijd arm-geweestzijnde meisjes niet weten van de eigenaardige moeilijkheden, waarmede zij die vroeger rijk zijn opgevoed haar heele leven lang te kampen hebben. Zulke uitzonderings-levens als het mijne, eerst rijk, dan moeten werken, die zijn het méést geschikt om te getuigen uit veelzijdige ervaring.
Wat ‘Mabe’ aangaat, in mijn correspondentie aan haar zult gij reeds hebben gezien, dat ik onmogelijk die brieven heen en weer kan zenden. Wilt gij haar antwoorden - dat is ook een der redenen van mijn spoedig antwoord aan U - doe het dan in de Lelie. Als zij U haar eigen adres opgeeft, dan kan zij natuurlijk met U direct correspondeeren, maar ik persoonlijk kan niet als tusschenpersoon optreden. -
Hoe heerlijk voor U van die Londensche reis! Ik ook begrijp niet, hoe gij het voor die som hebt kunnen doen. Dat zal dan wel komen omdat ik niet zoo zuinig heb leeren zijn als gij. Het is mij met den besten wil ter wereld niet mogelijk zoo goedkoop te reizen als sommige menschen het schijnen te kunnen. Het eten in dat boardinghouse zou voor mij geen bezwaar zijn, omdat ik het Engelsche eten wel lekker vind; ik houd van mutton-chops, en muffins, en ham and eggs; ook van de Engelsche groente-toebereiding; daarentegen stel ik zindelijkheid als éérsten eisch. Maar in dal opzicht laat Engeland niets te wenschen over. - Dat U de drukte in Londen kolossaal voorkwam - als gij nog nooit in het buitenland waart - verwondert mij niet. Ik-voor-mij vind het veel minder angstig in Londen dan in Parijs, omdat de Londensche politie zoo uitstekend is, en daardoor de orde zoo goed bewaart. Ik denk niet dat Schotland U zoo goed zal bevallen als gij er een korten tijd slechts zijt. De Highlands zijn in den zomer héél