De Hollandsche Lelie. Jaargang 22
(1908-1909)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Regina. - Eindelijk komt U ook eens weer aan de beurt. - En Uw eerste woord, in den eersten brief dien ik van U heb te beantwoorden, is een verwijt, omdat ik Uw stuk over de pausen nog niet plaatste, een verwijt dus nog stééds van kracht. Ach, maar lieve mevrouw als U wist hoevéél zulke verwijten ik moet slikken! En ik kan toch de Lelie niet grooter maken dan zij nu eenmaal is. Onder mijn redactie is zij al vergroot van 24 op 32 kolommen - zonder prijsverhooging. Voor een uitgever zegt dat véél. Mijn correspondenties en mijn dagboekbladen enz. willen al die klagers en al de lezers óók allemaal geregeld hebben. Laat ik die uit plaatsgebrek liggen, dan regent het eerst recht verwijten. Hebt U nu nog maar 'n béétje geduld.Ga naar voetnoot*) - Neen, neen; zich laten ‘doodpriemen’ zonder zijn God te verdedigen op godslastering, dat houd ik niet voor christenplicht. Dat deed Paulus ook niet. Maar... gelooft U niet dat de meeste Christenen zich inbeelden hun God te verdedigen, als het alleen geldt gekrenkte-eigenliefde en niets anders? En dáártegen protesteer ik. Als men Christus beschouwt als Gods Zoon, moet men óók doen naar Zijn Woorden - en Christus heeft gezegd: Wie U op de eene wang slaat, dien wendt óók de andere toe - en vele voorschriften méér van dien aard. - U schrijft, dat U hoopt te mogen blijven vechten tegen: onkunde, onwil, laster, vooroordeelen, verkeerd-begrijpen, haat tegen de R. C Kerk. Lieve mevrouw, dat is een mooi programma, en een waarin ik mij graag aan Uwe zijde schaar. Maar o wat zult U dikwijls gedesillusioneerd worden, en - - wat zult U zichzelf telkens opnieuw machteloos voelen tegenover die ingewortelde ondeugden, waartegen Uw programma zich richt. - Laat ik U den raad geven U daarbij als lijfsspreuk te kiezen de woorden van Ibsen uit: Der Volksfeind, wanneer dr. Stockmanns jas is verscheurd door het plebs, en zijn vrouw weeklaagt: En 't is nog wel je beste. - Ironisch en bitter zegt hij dan: Man sollte niemals seine besten Kleider anziehen wenn man für Freiheit und Wahrheit kämpft. - Ach God, lieve mevrouw, dat is zóó waar. - Dat is mijn lijfs-spreuk geworden door 't leven als ze mij-zelf óók bemodderden met alle mogelijke vuil. - Dan dacht ik aan dr. Stockmann. - Voor Uw vriendelijk schrijven d.á.v. véél dank. Lieve mevrouw, dat was eigenlijk beschamend, omdat ik toch geen recht heb U de les lezen. Ik maakte maar 'n opmerking van mijn standpunt. Intusschen, ik geloof, dat het er met de ergernis, die de zoogenaamd-geloovigen zoo met recht geven aan andersdenkenden, heel wat anders en beter zou uitzien, indien iedereen zoo dadelijk kláár was ruiterlijk 'n ongelijk te bekennen als U het deedt daar. Ten slotte nog Uw 1 Oct. brief. Hetgeen U mij daarin over Uw particuliere omstandigheden schrijft, beantwoord ik natuurlijk niet hier; alleen dank ik U zéér voor Uw vertrouwen, en wil gaarne bij gelegenheid vernemen hoe alles verder afliep. Het huwelijk kondigde U mij nog per gewone aankondiging aan, en ik beantwoordde dat met een, hoop ik, door U ontvangen kaartgelukwensch - En dus blijft U vooreerst nog wat in het vaderland. Nu, dan hoor ik wel verder van U wat Uw naaste plannen zijn. Nogmaals véél dank voor Uw brieven.
Victor. - Ik zal U, daar ik begrijp dat er eenige haast is bij de zaak, reeds nu een beurt geven ter beantwoording van de door U gestelde vragen. Laat mij beginnen U te zeggen, dat ik U dank voor het in mij gestelde vertrouwen, en hoop dat mijn oordeel U van eenig nut moge zijn. - Na nauwkeurige lezing van Uw brief dan is mijn overtuiging, dat indien de zaken zich zóó toegedragen hebben als U ze mij meedeelt, dan moet dat jonge meisje hoe eerder hoe beter het huis uit, niet alleen om wat U mij vertelt betrekkelijk Uw verhouding tot haar, maar óók om haar-zelfs-wille - omdat niets verkeerden en onzedelijker is dan een jong meisje laten in een omgeving waarin zij een zoo slecht voorbeeld heeft, en getuige is van bedrog en leugen - waartoe men haar-zelve méde-africht. Voor mij is deze weg zóó duidelijk, dat ik, als het niet anders gaat, er de rechterlijke macht in zoude moeien, als ik U ware. Immers, waar gij mij schrijft, dat de bedoelde persoon U gesignaleerd werd als te leven van kwade praktijken zooals de door U beschrevene, daar staat het vast, dat hij zijne huisgenoote niet mag verleiden hem daarin bij te staan, door gebruik te maken van hare minderjarigheid. Als gij met een rechterlijk ambtenaar daarover spreekt, en hem diezelfde dingen, die gij mij mededeelt, uitlegt, en als onderzoek dan bewijst dat de jonge dame in questie inderdaad wordt afgericht op zulke praktijken, dan ben ik overtuigd dat er middelen zijn hem langs rechterlijken weg te noodzaken zich niet te verzetten tegen het vertrek van 't meisje. Ziedaar dus mijn raad in practischen zin. Wat U persoonlijk aangaat, zijt gij ook overtuigd dat gij niet wordt bedrogen, ook nu nog? Neem mij deze achterdocht niet | |
[pagina 352]
| |
kwalijk, vat het niet op als een beleediging voor de bedoelde jonge dame. Ik moet U naar mijn beste weten raden. Ik ken U noch haar. Wat gij mededeelt is mij een bewijs, dat gij of lichtgeloovig zijt door zóó in te gaan op die voorslagen (gij begrijpt mij?), of U door groote verliefdheid hebt laten blinddoeken, waar gij anders allicht méér op Uw hoede zoudt zijn geweest. En nu is voor mij maar de vraag: was de jonge-dame daarbij medeslachtoffer, of heeft zij U waarachtig lief.? Zij heeft het dunkt mij in haar eigen hand U dat te bewijzen, door zich ten spoedigste te onttrekken aan haar omgeving. Dat bewijs moet zij U leveren. Het is onmogelijk voor hem, als zij wil, haar dat te beletten. Levert zij U dat bewijs dus niet, blijft zij, onder voorwendsel dat de bezwaren te groot zijn, voortleven op déze wijze, dan staat het voor mij vast, dat zij-óók vrijwillig U heeft helpen afzetten, en U niet éérlijk liefheeft, en, al vind ik het natuurlijk in haar eigen belang wenschelijk, dat gij toch tracht haar te redden, dan zou ik U raden in het Uwe: pas-op, breek-af. - Want, gegeven den leeftijd, spreekt het vanzelf, dat zij heel goed tot hiertoe gedachtenloos kan hebben méégedaan zonder het verkeerde ervan te hebben ingezien; nu echter, nu zij zegt U lief te hebben, en ziet dat gij het slachtoffer zijt óók nog van die praktijken, nu kan het niet anders, als zij U eerlijk méént, of zij moet er naar snakken tot elken prijs in een zuivere omgeving te komen. - Meldt mij s.v.p. eens of gij zelf er niet óók zoo overdenkt, en hoe gij verder handelt. Als ik U helpen kan wil ik het gáárne doen.
Mevr. J. van M. geb. G. - Ja, dat wil ik wel gelooven, dat U mij niet vondt. Ten eerste zit ik nooit voor de ramen; ten tweede was ik toen reeds afwezig. - Ja, dat begrijp ik wel, dat in A. heel wat oude A.-enaren mij als kind hebben gekend, die ik mij niet meer zoo nauwkeurig herinner. Zoo ook gaat het mij met Uw oom en tante. - Een familie, van den naam van Uw man, woonde er; - dat herinner ik mij. - Zonder kinderen, meen ik. Maar hoe zij er uitzagen, en wáár ze woonden - alles dat is me ontgaan; - ook de familienaam van mevrouw Uw tante zegt me als náám wel wat; - want die naam hoort thuis in A. - Maar als persoon herinner ik mij haar niet. Mijn ouders gingen slechts met 'n páár families om. - 't ‘Sterrebosch’ is in Groningen, niet in A. Veel menschen maken die vergissing. 't Bosch in A. was in mijn tijd inderdaad allerliefst, en zal het nog wel zijn - veel mooier dan 't Groningsche - maar ik ben er nooit meer terug geweest. - Soms bekruipt me een wáár heimwee naar het tooneel mijner kinderjaren. Wie weet wat ik nog eens doe - als ik er den moed toe vind. Ja, 't spiritisme is voor véél menschen net zoo'n roode lap als de Roomsch-Katholieke Kerk. Bij den dood van den grooten tooneel-auteur onlangs: Victor Sardou, ook een overtuigd spiritist, constateerde 'n causeur in Le Matin, du haut de sa grandeur, hoe vreemd het is dat juist intellectueelen zoo dikwijls spiritisten zijn - en de noodige flauwe grapjes bleven verder niet achterwege. Men zou het ook kunnen omkeeren en zeggen, dat het wel een bewijs is vóór 't spiritisme, wanneer zoovele intellectueelen, artisten. enz., zich niet schamen tot de ‘domme’ spiritisten te behooren - Wat mij betreft, voor mij is er niets dommer dan die soort menschen, die zich hier in Duitschland zoo welbehagelijk betitelen: ‘Die Leute von Bildung und Besitz’. Dat drukt het dan ook reeds zoo kostelijk naief uit: Als je geld hebt, dan heb je met-een ook ‘de’ ontwikkeling in pacht. Het een behoort in onze tegenwoordige geld-maatschappij bij 't ander. - Hartelijk dank voor Uw lief schrijven. -
K.W. (abonné holl. Lelie.) - Daar gij geen pseudoniem aangeeft, moet ik Uw onderteekening maar nemen. - Hartelijk dank voor Uw zoo warm schrijven. Het komt zóó zichtbaar uit Uw gemoed, dat Uw woorden van instemming me van harte goed doen, en een aansporing zijn op den ingeslagen weg: van den moed te hebben tot eerlijk zijn meening zeggen, ongehinderd voort te gaan. Zulke brieven als die van U bewijzen, dat er óók menschen zijn, die dat waardeeren, en je daardoor helpen vol te houden. - Gij schrijft dat mijn uitval over de auto-wreedaardigheden zoozeer Uw goedkeuring had. Wel, het trof me weer, naar aanleiding daarvan, voor de zooveelste maal, hoe de meeste menschen zich niet schijnen te kunnen voorstellen, als je protesteert tegen 'n onrechtvaardigheid, dat je het doet om de onrechtvaardigheid-alleen, en zonder eigenbelang-zuchtige redenen. - Immers, 'n meneer in een sportblad - de auto méén ik - vraagt, terwijl hij de partij trekt van de auto's: Wat er nu eigenlijk bij mij achter zit: boosheid omdat m'n hond is overreden, omdat m'n japon wordt vuil gemaakt door 't vele stof - enz. enz. Zoo noemt hij verscheidene grieven, die ik, meent hij, zou kunnen hebben op, - en het schijnt hem niet in te vallen dat men kan woedend worden om het onrechtvaardige dat 'n ander overkomt, ook al staat men er zelf volkomen buiten, dat men partij kan trekken voor de straat-honden die weerloos worden overreden, voor de kippen die over den weg loopen, voor de arme kinderen die geen bonnes hebben, welke hen van school halen en voor gevaar beveiligen, in een woord dat men uit een volkomen belangelooze oorzaak zich in de bres kan stellen om onrecht, al lijdt men er persoonlijk niets onder. - Nogmaals hartelijk dank voor Uw schrijven - ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
Nagekomen Correspondentie.Eleonore. - Ik heb Uw vriendelijk schrijven te laat ontvangen, omdat anonyme toezendingen door mij terstond en ongelezen worden vernietigd. Jammer, voor U; maar wáárom toch ook die ellendige geheimzinnigheid? H.Z.E.S. - Ik ben de volgende week voor eenigen tijd thuis, op Scheveningen, en zend het U dan terug. Dank voor Uw schrijven. ‘Getrouwe lezeres der Holl: Lelie’ - Wáárom niet Uw naam er bij.? Hartelijk dank. Ik waardeer het zéér. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |