hij liefheeft, in ‘Intra Nos’ van Cornelie Noordwal: ‘Geef hier je handje, Phil, ik moet het drukken, vóélen dat ik een vriendinnetje heb voor 't leven, een vriendje - én - een vriendinnetje. Een vriend waar ik mee uitspreek, waar ik mijn intellect mee deel, terwijl ik het zijne deel; een vriendin die me geeft... wat wel gedacht kan worden, maar te hoog, te heilig, te prachtig is om ooit gezegd te worden.’
Het oude ideaal is beschreven in het oudste ‘drame profane’ dat uit de oud-Fransche letterkunde voor ons is bewaard gebleven, in ‘l'Histoire de Griselidis...., le miroir des dames mariées’ (in 1395 vertoond in tegenwoordigheid van Karel VI). Dit tooneelstuk was gemaakt naar een legende die het méést in den smaak der middeleeuwers viel, en Griselidis vertegenwoordigde hun ideaal der vrouw. Ziehier de korte inhoud van dat Fransche drama, dat ik weergeven zal in zoover dit voor mijn doel in dit stuk noodig is: ‘De markies Gautier de Saluces was een rijk edelman en zijn vazallen waren hem zeer verknocht; daar hij geen aanstalten maakte om in 't huwelijk te treden en men bang was, dat het markiezaat in vreemde handen vallen zou na zijn dood, drongen zijn vrienden er zeer bij hem op aan, een vrouw te nemen. Maar Gautier had in 't geheel geen lust aan hun verzoek te voldoen, daar 't jonggezellenleven hem veel te goed beviel. Hij weigerde dus langen tijd, doch eindelijk was hij al dat aandringen moe en gaf zich gewonnen. De vazallen moesten hem echter beloven, dat zij zijn keuze den grootsten eerbied zouden betoonen, hoe die ook uitviel. Daarop ging hij met een aanzienlijk jachtgezelschap het woud in alsof hij gewoon uit jagen ging. Doch hij begaf zich naar de hut van den ouden herder Janicole, en dezen vroeg hij de hand zijner dochter Griselidis. De markies had haar eens op een tocht door dat bosch gezien, en hij had gezien dat zij “het toonbeeld was van alle vrouwelijke deugden”. Zij bestuurde met verstand en toewijding haar kleine huishouding, en verzorgde haar ouden vader met de grootste teederheid. Janicole, buitengewoon vereerd, stemde dadelijk toe, boog zich diep voor den rijken heer en Griselidis volgde den markies uiterst gewillig naar zijn kasteel, nadat zij hem plechtig beloofd had, hem blindelings in alles te gehoorzamen.
Griselidis wekte in haar nieuw leven ieders bewondering en genegenheid op door haar groote en schoone vrouwelijke deugden. Na een tijd kreeg zij een dochtertje dat zij innig en allerteederst liefhad.
Nu begon er een reeks martelingen voor haar èn als moeder èn als echtgenoote, die zij geduldig en zwijgend verdroeg, zonder één klacht. Blindelingsche gehoorzaamheid had ze haar man beloofd, en ik geloof dat géén vrouw die belofte zóó gewetensvol hield als Griselidis! De markies nam 't kind van de moeder af en deed haar gelooven, dat hij het had laten dooden. Geen kreet, geen protest, niets. - Ze werd voor de tweede maal moeder. Weer werd het kind van haar afgenomen; met hetzelfde doel, naar men haar liet vermoeden. Weer geen enkele tegenwerping. Toen kwam de derde marteling: de markies zeide haar, dat hij genoeg van haar had en zond haar terug naar haar vader. Niets mocht ze meenemen; slechts een enkel kleedingstuk werd haar bij wijze van gunst gelaten. Alweer gehoorzaamde de gedweeë Griselidis zonder klacht.
't Was nòg niet uit. Later werd ze op 't kasteel teruggeroepen, en de markies toonde haar een meisje waar hij mede wilde trouwen, en hij beval Griselidis de toebereidselen tot de bruiloft te maken. Weder deed zij deemoedig wat haar was opgedragen. Doch toen de markies haar daarna vroeg, wat zij dacht over de aanstaande markiezin, legde zij voor 't eerst in haar antwoord iets, dat deed vermoeden hoezeer hij haar had doen lijden. “Heer”, antwoordde zij, “gij hadt geen betere keuze kunnen doen en ook geen schoonere; en ik hoop dat ge zeer gelukkig zult zijn. Maar ik smeek u, niet zoo hard tegenover háár te zijn als gij 't geweest zijt tegen mij. Want zij is zoo teer en zoo fijn en zoo heel jong nog, en nooit zal zij kunnen doorstaan wat ik heb moeten lijden.”
Thans was de markies diep getroffen door de groote deugd van vrouwelijke gehoorzaamheid en nederigheid, die zóó schitterend in Griselidis zich vertoond had, dat zij de hevigste geestelijke folteringen had verdragen zonder de minste klacht of tegenstand. Hij zag, dat zij werkelijk was wat hij omtrent haar had gehoord: een vrouw van buitengewone nederigheid en gehoorzaamheid, het ideaal van vrouwelijke deugden! Alle martelingen echter had hij haar slechts doen ondergaan om die deugden op proef te stellen. Maar de kinderen waren niet gedood, en 't jonge meisje, dat zij had moeten kleeden