Boekbeschouwing.
Aan Vesta.
Das Liebesnest door Edward Stilgebauer.
Als abonné van de Holl: Lelie vraagt gij mij mijn oordeel over Stilgebauers ‘Liebesnest.’ Ik heb het boek terstond ter hand genomen, en ik wil beginnen met U de verzekering te geven dat ik - ware het niet dat mij de gedachte een abonné, die zoo vriendelijk schrijft, als gij het deed, gaarne een dienst te willen bewijzen had vertroost - den verloren tijd aan dit vod gegeven van ganscher harte en onverdeeld zou moeten betreuren. -
Ja, een vod! Ik kan voor dit vuil en onnoozel gebazel geen ander woord vinden, tenzij een dat nog krachtiger mijn meening uitdrukt. 'n Totaal mislukt pogen de ‘naturalistische’ details na te apen, waardoor Zola's Nana is geworden tot een handboek voor op zulke bijzonderheden beluste mannen en vrouwen van zeker gehalte, kijkt zoo onverholen-onhandig om den hoek, dat de auteur ten slotte zijn eigen begeerigheid van in dezen op Zola te gelijken niet meer heeft kunnen verbergen, en haar plompweg neerschrijft. -
Ik behoef U niet te zeggen welke scenes ik bedoel, welke, met een ruwe verfkwast er opgesmeerde, schilderingen mij voor oogen zweven. - De heele vieze liefdes-tempel, met zijn gewrongen onnatuurlijke onmogelijkheid, gegeven de omstandigheden, zoowel als de latere smerige verhouding, tusschen de jonge vrouw en haar zwager, zij zijn ingelascht alleen om den auteur gelegenheid te geven met schauwe voorstellingen te werken op den smaak van een publiek, dat tevreden is als het zulke ‘piquante’ sausjes krijgt, om de taaiheid van de rest onder te verwisschen. -
Ik herhaal intusschen, ter waarschuwing zelfs voor hen die op het sausje azen mochten na 't bovenstaande, dat ook dit hun niet eenmaal zal monden. Het is slecht, onhandig, zonder een spoor van talent toebereid; alleen 'n onnoozele backfisch, jongen of meisje, zal er misschien nog iets van zijn of haar smaak in vinden, door 't ‘onthullende’ ervan. Voila tout. - -
Voor de rest. - Ik vraag U, die een verstandig man zijt, wat is onnoozeler en bedachter dan de heele roman als zoodanig!? Van karakter-ontwikkeling geen spoor. De menschen handelen allemaal als halve wijzen, precies omgekeerd zooals een vorige bladzijde het van hen zou doen vermoeden; alleen maar omdat dit zoo in 't ‘verhaal’ te pas komt. In 't begin b.v. is de jonge boekhouder een edele figuur van 't zuiverste gehalte; iemand in wien wel 'n groote mate van wilskracht moet schuilen, als hij zijn kunstenaars-idealen er aangeeft, alleen omdat hij zich door des vaders onverwachten dood verplicht acht moeder, broers, zusters te onderhouden, en dan in de nuchtere prozaïsche cijfers zich zoo volkomen thuis leert vinden, dat hij 't weldra brengt tot eersten boekhouder op het groote handelskantoor.
Nietwaar, dat is toch logisch, dat zoo iemand onmogelijk een lammeling, een nul kan zijn, wanneer hij zijn geheele jonge-man-leven wijdt aan de plicht voor de familie te zorgen, en zich om hunnentwille alles ontzegt. En toch, pour le besoin de la cause, verandert deze zelfde figuur, wanneer hij ontdekt in zijn huwelijk te zijn bedrogen, zonder eenigen overgang, in een onnoozele, die zich door iedereen voor den lap laat houden, niet weet een scheiding door te zetten, niet weet zich zijn roofgierige familie van het lijf te slaan,