Het was de tijd, toen een dichterziel niet meer lachen kon, maar een ‘ijskoud vizioen van leugen’ had....
Waarom anders dan omdat zij haar heilig optimisme niet ongerept had weten te bewaren? Was 't niet, omdat zij niet meer hopen kon?
Niet meer hopen? Zou er iemand zijn, die niet meer hopen kan? Ondenkbaar.
Want hopen en... léven zijn éen.
Is het niet een holle fraze te beweren levend mensch te zijn en... niet meer te kunnen hopen?
Laat het waar zijn, dat iemand zóóveel leeds gedragen heeft, dat hij 't hopen zegt te hebben verleerd, indien het geen fraze is, als iemand beweert geen hoop meer te hebben, dan is hij... een gebroken man, een ten doode opgeschrevene.
Want hopen en... léven zijn éen.
* * *
Wie dus leven wil, moet hopen, ondanks alles wat hem zijn hoop ontneemt. Er is geen lijden zoo zwaar, of wij zoeken den last van het lijden van ons aftewentelen. En er is geen nacht zoo zwart of wij zoeken het kleinste stipje licht.
En - wij zullen het vinden, omdat wij het moeten vinden. Als het er niet is, dan scheppen wij 't zelf. Als het niet buiten is, dan ontsteken wij 't van binnen uit.
Noem dit licht suggestief, om 't even -; 't ìs toch een licht, indien de persoon in kwestie erin gelooft.
Maar... noem 't een hoop zonder grond - ik betwist u het recht dit te beweren. Want wie ontneemt hem den grond van zijn hoop, die den grond ervan in zichzelven vindt.
Het lijden is de groote beweegkracht, die ons hopen afbreuk doet, ja... het dreigt te vernietigen. Maar wie ontneemt ons het recht, als wij dit lijden tot uitgangspunten maken van onze hoop, indien uit onze smart nieuwe vreugde scheppen - gelouterd als zij is, omdat de smart in haar werd opgenomen als een bestanddeel van haar verhoogde levenskracht?
Zonder vreugd, hoop, licht kan geen stérveling léven. Welnu hij schept zich vreugde, hoop en licht.
* * *
Zoo doen wij immers dagelijksch; want wij kunnen niet anders. Wij moeten. Wij moeten hopen,... omdat wij moeten leven.
Zelfs de smart komen wij te boven, om er nieuwe en betere levensvreugde uit te doen geboren worden, - en wij staan verrast over de ontplooiïng van eigen geestkracht, zóoveel grooter dan wijzelf vermoedden - over die van anderen, waarin wij niet zóoveel hadden vermoed.
Zoo nam een kunstenaar z'n hartebloed en doopte daarin z'n verven en zie - zijn schilderstukken glansden van meer dan aardschen gloed, zoodat ieder mensch, die ze zag ontroerde en den schilder dankte. Een toon van hemelsche muziek was aan de smart ontlokt, zooals een zonnestraal de vale aarde kust en de verslapte bloemen weer tot het leven wekt.
Heerlijk troostwoord - zóo het woord waarmee een wel-wat-veel-vergeten dichter het menschenleven schildert, dat tusschen weemoed en hope wordt geslingerd, zooals de slinger van een klok terugvalt telkens wanneer zijn hoogtepunt is bereikt:
Op den bodem van het leven,
In de diepte van het hart
Rust de weemoed en de smart,
Maar de Hope rijst er neven
In 't geslingerd menschenhart.
Tusschen weemoed, strijd en hope
Vliedt het leven snel voorbij,
Waakzaam, werkzaam wachten wij,
Dat het raadsel zich ontknoope,
* * *
Zoolang wij kleine, angstvallige menschen zijn, zoolang wij beëngd blijven in ruimte en tijd, zullen wij gaarne luisteren en zullen wij moeten luisteren, waar de zangvogel der Hope in de zalig huiv'rende boomen slaat, wier sidderend ruischen de stilte rondom nog dieper doet schijnen, omdat het steunen van den storm en van de smart heeft opgehouden.
Zoo luisterde een wandelaar naar den slag van den nachtegaal... vijf minuten naar hij dacht. Hij kwam uit zijn moederland en toen hij terugkeerde, ontwaarde hij, dat een eeuw was voorbijgegaan...
Zoo is 't ook met hem, die aan den zang der Hope weet het oor te leenen, die in den hof van eigen harteleven ruischt. Een oogenblik wordt voor hem de eeuwigheid. Verleden en toekomst ontmoeten elkaar in dit oogenblik, en er is geen tijd of verandering, maar zie - wat vluchtig scheen was slechts een schaduw van eigen dwaasverbeelden.
Zoo wordt... de Tijd gedoopt in de wateren der Eeuwigheid, waardoor de Schoonheid en