het haar in den grond weinig te doen is om elkaar te helpen, ben ik geheel met U eens. En dan de afgunst! Ja, die is werkelijk zeldzaam groot onder vrouwen! Hebt U b.v. wel eens geconstateerd hoe moeilijk het zelfs een mooi meisje valt om van een ander toe te geven, dat zij óók zich verheugt in uiterlijk schoon!? Het amuseert mij altijd de zuurzoete onwilligheid gade te slaan, waarmede de eene vrouw de andere hoort prijzen om het een of ander, haar gelaat, haar figuur, haar kleeding, haar goeden smaak, wat ook! En bijna altijd trachten zij het gehoorde te verkleinen, door wat de duitschers zoo juist teekenen met het woord: ‘Seitenhieb’.
't Geen U schrijft van de innerlijke jaloezie, die heel veel zoogenaamd-‘fatsoenlijke’ vrouwen bezielt ten opzichte der prostituées ‘omdat deze veel beleven wat voor haar nimmer zal zijn weggelegd’, is volkomen juist-gezien. Bijna nooit heb ik door een vrouw deze opinie zoo eerlijk en oprecht hooren uitspreken, als thans door U geschiedt. Wel door mannen; die hebben gewoonlijk, juist op dit speciale punt, een veel scherperen kijk op de vrouw dan zij zelve.
Juist, dáárin, in die innerlijke jaloezie, zit de grond van den ijver waarmede zoo heel vele ongehuwde vrouwen zich er op toeleggen ‘gevallen meisjes’ te bekeeren. Zij hebben daarbij een soort onreine nieuwsgierige behoefte in te dringen in de geheimen van zulke levens, omdat dit het eenige is wat zij-ooit van mannen op zinnelijk gebied zullen te weten komen. De fatsoenlijke, neus-optrekkende haat van zulke ongehuwde juffers tegen de door haar quasi-geredde prostituées is inderdaad - meermalen constateerde ik dat punt zoo als gij - niets anders dan een gevolg harer verbittering over eigen onbevredigd zinnen-leven. - Herhaaldelijk schreef ik-ook, wat nu U ook zegt, hoe veel meer de vrouwen zouden doen voor de zaak der zedelijkheid, indien zij door een gezellig thuis haar man en haar zoons afhielden van de straat, dan nu zij eruit loopen, en alvergaderende en protesteerende en reinheid-preekende den mannen dwingen hun heil buitenshuis te zoeken. Ga met zedelijkheids-speechen het land door, en zeg ondertusschen tegen Uw eigen man: Ik wil geen kinderen, en laat het huishouden doen door een dienstmeisje, omdat gij-zelve al vergaderende en kiesrecht- en zedelijkheid-schreeuwende nimmer thuis zijt, en jammer dan ten slotte moord en brand over de immoreele mannen en de verdorven zeden, waarvan het einde is een verleide vrouw méér en een getrouwd-man die zijn kinderen bij een ander maakt dan bij zijn hoogstzedelijke, wel zijn naam en zijn geld, maar niet de rest willende ‘nuttige’ echtgenoote! - Zoo ken ik er.
U schrijft: Ze vliegen naar het station om de meisjes op te vangen, zijn heele dagen van huis, en hunne dienstboden ontvangen onderwijl heeren in hun huis
Een dergelijk geval herinner ik mij bij een vriendin mijner moeder te hebben bijgewoond. Deze had haar een meisje als meid aanbevolen, een heel mooi achttienjarig kind, dat altijd alleen thuis was terwijl de dame in questie allerlei nuttige liefdewerken, speciaal ook op zedelijkheidsgebied, naliep. Na ènkele maanden werd het meisje de straat opgejaagd. Toen mijn moeder er achter kwam was ze reeds verdwenen uit het huis der dame, wegens haar ‘slecht gedrag’. - Zij moest bevallen, werd mijne moeder met innigen afschuw medegedeeld. - ‘En waar is zij nu?’, vroeg deze, met angst bedenkend wat er geworden was van het kind in de groote stad. ‘Dat weet ik niet. Ik heb haar onmiddelijk de deur gewezen’ - was het wreede antwoord.
En deze dame is lid van een bond om jonge meisjes te waarschuwen tegen de gevaren van alleen-reizen, en doet aan doorgangshuizen, en weet ik wat al moois meer.!!
Thuis is zij dientengevolge nooit. En haar meiden heeft zij nooit langer dan enkele maanden!
Dat is er een uit velen! - De Lelie zou ik kunnen vullen met verhalen van zulke quasi-nuttige mevrouwen, en freules, en juffrouwen, en moeders, wier mannen en gezinnen in het honderd loopen, omdat er tijd is voor alle ‘maatschappelijk werk’, maar alleen niet voor dat wat nederig en bescheiden thuis moet geschieden - maar de beste vruchten draagt ten slotte. - Met volle instemming neem ik Uw woorden over, de woorden en den raad eener getrouwde vrouw:
De vrouw moet leeren inzien dat haar plaats is in huis, ten minste als zij trouwt. Zij moet zorgen dat het geld door den man verdiend, goed besteed wordt, en zij moet voor de kinderen zorgen; wat de man niet kan, omdat zijn werkkring buitenshuis ligt. Eerst dan werkt zij met den man mede, en ik kan niet vinden dat haar deel het minste is, omdat dit nu toevallig niet in een jaarverslag of courant komt; waarom willen zij niet zien het groote wat hun gegeven is: één zich geheel wijden aan man en kinderen, waar toch zoo oneindig veel meer mêe bereikt wordt dan met dat stomme kiesrecht.
Inderdaad zoo is het; moge Uw woord door velen gelezen worden want gij hebt gelijk. Vroeger bepaalde de nuttigheidsbeweging zich tot wat overgebleven oude-juffers. Dat hindert niet. Iets moeten die toch doen, nietwaar.? Maar thans is het een modesport geworden voor jan en alleman, voor elke huisvrouw die van zich wil laten spreken en zich verveelt, en voor elk jong meisje dat zich inbeeldt daardoor een ‘persoonlijkheid’ te beteekenen. Daarin schuilt ernstig gevaar.
Ik ben blij dat U ook de Dagboekbladen interesseeren, en vooral dat U er uit ziet hoe veel voor mij de herinnering beteekent aan mijn onvergetelijken vader. Want, waar U schrijft: Gaat U het niet een beetje aan het hart die intieme kinderherinneringen zoo mede te deelen?, daar wil ik U eerlijk antwoorden: Zeer zeker, maar toch is het gedeeltelijk juist om de verhouding tot mijn vader dat ik er toe ben overgegaan. - Sinds ‘men’ zich is gaan verdiepen in mijn leven en in alles wat daarmede in verband staat, is er ook daaromtrent zoo menigmaal onwaarheid uitgestrooid! Hoe verbaasd b.v. was ik niet - en mijn vader-zelf ook, die toen nog leefde, - toen mijn opdracht aan hem in Vragensmoede door velen werd beschouwd als een bewijs dat hij en ik op voet van vijandschap (!) met elkaar verkeerden. Terwijl daarentegen juist die voorrede voor hem-zelf een zoo dubbele band met mij was, om alles wat we te samen hadden besproken! En nog onlangs is het me gebeurd, dat een Lelie-correspondente mij voor de zooveelste maal in een brief dat zelfde praatje kwam opdisschen - op een diner opgevangen - als zouden mijn vader en ik in zijn laatste levensjaren met elkaar op minder goeden voet verkeerd hebben. Ziet gij, lieve mevrouw, de meeste praatjes en verhalen omtrent mij-zelve laten me heel koud, dit praatje heeft me altijd innig verdriet gedaan, omdat de verhouding tusschen mijn vader en mij - juist dóór het leed - zoo zeldzaam intiem is geworden als wel zelden het geval is tusschen vader en dochter. - Wie eenmaal publiek persoon werd, wordt daardoor in zekeren zin publiek eigendom. Vooral in onzen tijd, waarin iedereen zich het recht toekent in elkaars levens om te wroeten en er uit te halen wat hem goeddunkt. Zoo is het ook mij gegaan. Lang heb ik gehoopt mijn particulier leven te kunnen afscheiden van dat der schrijfster. Maar juist bij mijn werk, waarin ik zoo heel veel geef van mij-zelve -
omdat ik geloof dat dit mijn plicht is, want wat baat theorie als men niet kan getuigen uit eigen ondervinding, - blijkt dit steeds ondoenlijker. - En zoo heb ik na lange bedenkingen gemeend, in het belang juist van mijn Lelie-arbeid, te moeten heenstappen over mijn eigen innerlijke bezwaren, en te moeten publiceeren, wat doenlijk is, eerlijk en zonder voorbehoud.
Och, ik geloof niet dat mijn ‘adel’ iets te maken heeft met mijn tegenzin tegen Amsterdam; wel het onpoëtische van de stad, en ook het bekrompene in zooveel opzichten, dat zoo weinig gemeen heeft met Gross-stadt-luft. - Overigens, ik kom er rond voor uit, ik houd van het aristocratische waas dat over den Haag ligt, ik houd van propere nette straten en welverzorgde huizen. - Zelve geen Hagenaarster van afkomst, sta ik geloof ik nog al onpartijdig ten opzichte der bekende bewering, ook door U geuit, als zouden de Amsterdammers zooveel degelijker zijn dan de Hagenaars. 't Is mogelijk. Maar waarin zit nu dan eigenlijk die ‘degelijkheid’? - En dat de Hagenaar maar op crediet leeft en mooie kleeren draagt op crediet, is een verhaal ook mij-bekend. - Maar hoe levert hij dat dan op den duur.? Men kan dat toch niet steeds voortzetten. En ik ken nu al zoo vele jaren den Haag met dezelfde, steeds toenemende luxe-levenswijze van dezelfde