geef me de uitdrukking, Lucie: dat is klets! Uw echtgenoot had u op de lieve vingers moeten tikken en dien zin onbarmhartig moeten schrappen.
‘Men spreekt meer kwaad van een vriend dan van een vijand: men kent hem beter.’
Die gedachte is mij fonkelnieuw. In dien trant kan ik echter tallooze gedachten fabriceeren. Bijvoorbeeld: ‘Ik schiet liever mijn broeder dan mijn doodsvijand dood: ik weet in het eerste geval beter, wien ik doodschiet.’
‘Ik heb hem een beetje verraden. Zal ik hem er meer om liefhebben?’
Als u dat zelf niet weet, mevrouw Lucie, waartoe doet u dan die malle vraag? En... enne... behandelt u die kiesche persoonlijke aangelegenheden liever binnenshuis. Met het uiten van die autobiographische geheimenissen hebt u volstrekt niet het bizondere geheven tot de hoogte van het algemeene.
‘Een synoniem van het werkwoord beminnen: verdrukken.’
Een eigenaardige bekentenis, mevrouw. Niet prettig voor uw man. Dan alweêr de mathematiek: bij wederzijdsche liefde krijgt men dus twee menschen, die elkànder verdrukken. Dat gaat niet; heusch, dat gaat niet.
Een nobel mensch ontmoeten en hem niet liefhebben.
Een middelmatig mensch ontmoeten en op hem verliefd raken.’
Zeker, mevrouw, de liefde heeft geheime roerselen. Dat is, geloof ik, erkend zoolang als de menschheid bestaat. Doch wat baat het den lezer, dat u een overoude gedachte oprakelt en er op den koop toe, een banalen vorm aan geeft?
* * *
Of er dan niets goeds aan het werkje is?
Zeker, is daar eenige goede opmerkingen in. Doch het goede erin is nergens bizonder goed, noch wat de nieuwheid der opmerkingen, noch wat de wijze van zeggen betreft.
Laat mij intusschen, om de wille der rechtvaardigheid, de beste dier loovertjes uitstallen.
‘Men stort zijn hart uit aan iemand, die nog ongelukkiger is, en hij beklaagt u niet.
Men stort zijn hart uit aan iemand, die minder ongelukkig is, en hij begrijpt u niet.’
Die pensée is ontegenzeggelijk goed, al is ze niet gloednieuw. Wat den vorm betreft, zij opgemerkt, dat de schrijfster blijkbaar het temperament der handeling heeft. Haar beste gedachten brengt zij in actie. Deze eigenschap komt nog sterker uit in de volgende gedachte:
‘Ik geef niets om anderer meeningen.’
Op straat mompelt een heer, die langs mij heen gaat: ‘Een lieve blondine!’
Ik glimlach, gevleid.
Een straatjongen roept uit: ‘O! die hoed!’
Ik bloos, woedend.’
Niet kwaad, inderdaad.
Nog een gedachte, in denzelfden trant uitgedrukt:
‘In een winkelmagazijn laat mevrouw R... zich blauw laken zien. Maar... te duur!...
- Heeft u geen donkerder kleur?
Men brengt haar de verlangde nuance.
Nu heet het:
- 't Is te donker... Heeft u niet de nuance tusschen die twee in?’
Onderwijl zoû men zich kunnen afvragen, of dergelijke winkelloopsters kunnen gelden als algemeen type der vrouw. Het antwoord zoû dan zeer zeker ontkennend luiden. En dan is het ook volstrekt de moeite niet waard, de gedachte op te teekenen zóó, in dien vorm, als gold het hier een vasten vrouwelijken karaktertrek. Ik vermoed voor het naast, dat met ‘mevrouw R...’ een bepaalde dame onder de kennissen der schrijfster wordt bedoeld en dit loovertje een angel van wraakoefening verbergt. Die mevrouw R... komt meer in het boekje voor. Luister maar:
‘Den ganschen tijd dat haar bezoek heeft geduurd, heeft mevrouw R... kwaad gesproken over mevrouw C...
‘Zij zijn zulke goede vriendinnen!’
Elders neemt zij de geheele familie R... onder handen.
‘De B ...'s zijn beminnelijker dan de R... 's. Ze zijn minder “arrivés.”’
Het boekje houdt meer van dergelijke angels in. En daardoor alléén is het, dunkt mij, verklaarbaar, dat het in de kringen der schrijfster zelve veel succes heeft gehad, een succes, dat ten eenenmale ongeëvenredigd is aan de waarde der ‘Paillettes.’
Ergens zegt de schrijfster: ‘De goedheid is van alle ondeugden die, welke men het minst vergeeft.’ Daargelaten, dat het erbarmelijk aanstellerig is, goedheid een òndeugd te heeten, is de gedachte, die zij vastknoopt aan het loon der goedheid, verre van nieuw. Larochefoucauld, de groote pessimist, zei reeds: ‘Het kwaad, dat wij doen, haalt ons niet zooveel vervolgingen en haat op den hals als onze goede eigenschappen.’
Is Lucie Paul Margueritte óók pessimistisch van nature? Hoewel haar boekje vol zit van gedachten, waarbij de wereld allesbehalve