genièt van het heerlijke in de natuur, geniet van het jonge groen, van het vroolijke vogelgesjilp, van den gouden zonneschijn; juìst door het contrast, door dat ik den geheelen dag opgesloten zit tusschen vier muren, geniet ik zoo met volle teugen als ik op mijn fiets in mijn vrij half uurtje of om half zes nog even naar buiten snel! Wat dàn alles mooi is, genotvol, hoe je het dan aanvaardt als een geschenk, een zegen, dat dàt bestaat, het wondervolle, de natuur! Terwijl je vroeger wel genoot ook van een wandeling, een fietstochtje, maar het toch làng niet zóó op prijs stelde, niet zóó als een genot voelde vrij te zijn, te mògen wandelen, fietsen.
Ik zei al, en ik zou er later op terugkomen, dat een vrouw altijd vrouw kon blijven en ik herhaal: ook in het werkend leven kan een vrouw haar vrouwelijke eigenschappen getrouw blijven.
Om bij Gonda's voorbeeld te blijven: als er een onaangenaamheid is in je werkkring dan is het oogenblik daar om vrouw te zijn.
Als je patroon of je chef eens een aanmerking heeft, eens een prikkelbare bui heeft, dan komt onze vrouwelijke zachtheid en verdraagzaamheid zoo goed te pas. Dan kunnen we ons oefenen, ook in zelfbeheersching, in toegevendheid en leelijke eigenschappen onderdrukken als boosheid, koppigheid, haatdragendheid. Heeft dat dan niets met hoogheid van ziel en mooiheid van karakter te maken? Ook niet als je misschien nog een voorbeeld geeft aan anderen, vaak jongeren dan je zelf?
Een vrouw kan òveral wonderen doen met vriendelijkheid, opgeruimdheid en zachtheid. En haar eigen leven kan zij er zoo door veraangenamen, als zij nu eenmaal toch werken moèt.
En werkelijke onaangenaamheden, die zal je toch nooit hebben met je patroon, als je ijverig en werkzaam bent. Ik heb ze ten minste nòoit gehad. Ik leef in de allerprettigste verhouding met al de personen waar ik dagelijks mee werk.
Daarvoor ook moet men, vrouw zijnde, zorgen, dat men als vrouw gerespecteerd wordt van den jongsten collega tot den oudsten toe, van den jongsten bediende tot den patroon. En dat geeft al weer tevredenheid als men dat bereikt heeft.
Wat nu het moe thuiskomen betreft, ik kom óók na drukke dagen wel eens afgemat thuis, maar geeft dat geen voldoening zoo gewerkt te hebben dat men er moe van is? Ik ben er waarlijk een beetje trotsch op als ik thuiskomende zeg dat ik moe ben van het vele werk dat ik heb gedaan.
En dan ga ik één half uurtje volkomen rustend, even mij uitstrekken, meestal daarbij de courant lezende, want de afzondering, de stilte en het liggen geven voldoende rust, ik kan dan gerust gelijktijdig van lichte lectuur als de courant voor een deel is, genieten, dat geeft juìst ontspanning, een andere richting aan ons denken.
Dáárin beklaag ik Gonda dat zij maar één avondje in de week vrij is, maar daarvoor heeft ze dan ook op dàg haar vrij uren, die ik niet heb. De avonden behooren mij, dan geniet ik van mijn vrijen tijd, juist weer zoo veel omdat hij zoo kort is. 's Avonds dan lees ik, dan praat ik, dan doe ik van alles, dan ben ik óók vrouw, want dan zorg ik voor de thee, ik schenk thee, en ik wasch de kopjes af. Dan vind ik het gezellig eens wat in het huishouden te doen. Ook naai ik nog wel zelf, ik maak nòg wel eens een blouse, ondergoed zelf. Dat is immers in het geheel geen inspanning en een vrouw gaat toch nooit zitten met haar handen over elkaar.
Heusch men kan in het leven werkzaam zijn en toch nog tijd hebben om vrouwelijke bezigheden óók te doen.
Een bewijs dat mijn werken 9 uren daags niet te veel is voor mijn vrouwelijke krachten, dat is, dat ik dikwijls 's avonds nog een paar uur werk voor me zelve.
Gonda heeft het zoo over moeten werken - het is bij mij ook al heel spoedig moeten werken geworden door het overlijden van mijn vader, maar ik heb héél geen verschil gevoeld, toen het van vrijwillig werken, moeten werken was geworden - maar wij kunnen nu eenmaal niet allen trouwen, noch van ons geld leven, en zouden dan die vrouwen alleen, die dat wèl kunnen, tevredenheid, voldoening mogen kennen, dat zou toch wèl ongelukkig, onrechtvaardig wezen.
M.i. IS er geen weg buiten de vrouwelijke persoonlijkheid om als je zelve zoo niet wilt en laten dan die vrouwen die niet onder alle omstandigheden vrouw kunnen blijven, laten die dan een uitsluitend vrouwelijke werkkring kiezen, als huishoudster, gezelschapsdame, verpleegster.
Een leven van dwang zegt Gonda en toch IS ze tevreden in haar werkkring, ik begrijp het niet, hoe dat kan samengaan: tevreden zijn in je werkkring en dan van dwang spreken.
‘Gelukkig,’ neen dat maakt een werkleven niet. Gelukkig voelt een echte vrouw zich alléén in een huwelijk van liefde. Maar voor hoe weinigen is dàt weggelegd? En zouden dan alle andere vrouwen neer moeten gaan zitten en melancoliek worden en treuren, omdat ze het geluk niet hebben gevonden, in plaats van te maken van hun leven wat ze er van maken kunnen, in plaats van als ik al gezegd heb, te trachten toch onder omstandigheden die onder haar bereik zijn, van haar vrouwelijke eigenschappen te geven.
Misschien komt het bij mij omdat ik zes jaar ‘vrij’ ben geweest dat ik nooit, als Gonda, meisjes benijd, die niet moeten werken voor hun brood, die thuis kunnen blijven en vrij zijn, maar daarom geef ik mijn ervaringen voor Gonda en anderen ten beste.
Gonda zegt dat maatschappelijk werk alleen het hoofd en de handen behoeft, en het innerlijk er geheel buiten moet blijven. Dat moet ik haar ook tegenspreken. In elken arbeid leggen wij iets van ons zelve, al is het maar netheid, beschaving.
Gonda weet dus nu dat ik ook werkzaamheden als kopjes afwasschen niet minacht, het net als zij graag wel eens doe, maar daarom toch niet in verzet kom tegen mijn werkend leven. Zij zegt het zelve ‘als je druk werk hebt gehad, en moe bent, dan is het zoo heerlijk thuis te komen’, welnu Gonda, laten wij dan blij zijn dat wij dat heerlijke gevoel kennen, thuis te komen na een dag van arbeid!
Dat er vrouwen zijn, die willen beweren, dat