in het huiselijk bedrijf, is de natuurlijke plaats der vrouw. Men hoort vaak dwaze vrouwen, en nog dwazer mannen verkondigen, dat de werkkring der vrouw vooral ligt op het gebied van het openbare leven en dat wie haar tot het huisgezin beperkt... haar vernedering en smaadheid aandoet. Tegenover die zotteklap, verwijs ik naar Xenophons Oeconomicus of Plutarchus Praecepia Coniugalia.
De ware vrouw, de vrouw in het huisgezin is een soort van heilige, een priesteres van den huiselijken haard, tot wie wij eerbiedig opzien; voor de vrouw, die een bezoldigde betrekking bekleedt of beroep uitoefent hebben wij de achting, die wij iederen man toedragen, die op eerlijke wijze zijn brood verdient, niets minder... maar ook niets meer.
Het is een verblijdend teeken dat hier, op déze plaats, juist, waar vrouwelijke studenten gekweekt worden, een man den moed had zulke verstandige woorden te zeggen, óók aan het adres van die ‘dwazen’ onder zijn eigen geslachts-genooten, die, uit modezucht, of omdat zij er, zooals de socialisten, belang bij hebben, de vrouw aanmoedigen voort te gaan op den verkeerden weg van: Nuttigheid in het openbare leven ten koste van het huisgezin.
Ook het slot van prof. dr: Hartman's woorden is zoo héél waar! Nooit kan de kunstenaresse, de ambtenaresse, de dokter, de advocate, de schrijfster, welk vak het ook zij, dat de vrouw uitoefent, op één lijn staan met de goede moeder en de goede echtgenoote. Het is juist aan ons, den ongehuwden, die, om welke reden dan ook, veroordeeld werden om slechts met ‘de achting die men den man toedraagt’ tevreden te stellen, eerlijk en zonder wangunst te erkennen, hoe de hóógste, de heiligste vrouwen-roeping is en blijft: den echtgenoot een ‘hulpe tegen over hem’ te zijn, den kinderen een opvoedster, een liefdevolle moeder, in de schoonste en innerlijkste beteekenis die dat woord insluit.