De Hollandsche Lelie. Jaargang 22
(1908-1909)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Redactrice. P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, en voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Mevr: van der M. - ‘Als gij de Lelie leest hebt gij behoefte mij te vertellen, hoe aangenaam gij en uw man het vinden, dat ik de dingen pittig en waar zeg.’ - Wel, lieve mevrouw, dan ben ik blij dat gij die behoefte niet te lang uitstelt. Het is voor mij aangenaam van U en Uw man, die ik als goede vrienden beschouw, te hooren, en dan nog bovendien te vernemen, dat gij met mijn werk tevreden zijt, is dubbele goede tijding. - Van Uw moeder had ik intusschen reeds den brief over het strijkijzer-middel waarop gij zinspeelt. Maar zij zegde mij in dien brief nog een beschouwing toe van haar-zelve, bestemd als Lelie-artikel, waarop ik nog wachtende ben (Over rhumatiek-behandeling enz.) Gij zijt niet de eenige, die ‘moest lachen om het bange geschrijf’ des heeren Bles. - Ik kreeg heel wat brieven over den man en zijn zorgzamen angst, dat men zich met een strijkijzer zou kunnen verbranden, tenzij men - - ‘eerst even zijn vertrouwden geneesheer om raad vraagt’ (en de daarbij vereischte dubbeltjes in diens zak laat vloeien!) Aangezien U beiden mijn kort artikel onlangs aan het adres van juffrouw Kuypers calvinisme heeft geïnteresseerd, zal U mijn aan haar boek gewijde boekbeschouwing ook wel niet zijn ontgaan. Grooter gewauwel over Amerika, overgoten met een tale Kanaans-sausje, heb ik in geen jaren onder de oogen gehad. - Het zijn déze soort van ‘geloovigen’, die het eenvoudige bijbelgeloof zoo in discrediet brengen bij andersdenkenden, door hun aanstellerige vroomheid, waarachter ze een groote mate van wereldschheid verbloemen. En om die redenen kan men dezulken niet genoeg geeselen. Zij zijn de farizeeërs en het addrengebroedsel waartegen Christus waarschuwt. Mijn vriendin bevalt het altijd heel goed in ons landje. Zij is beter dan ik bestand tegen het klimaat, en reist eigenlijk voor mij; want zij is in haar hart een hollandsche pur-sang. Maar mijn gestel is niet bestand tegen onze vocht en kilheid. - Ik heb mijn eigenlijke gezondheid eerst teruggevonden door een droog klimaat. Hoe sympathiek doet mij dat gedeelte aan uit den brief uwer zuster! Zij, die aldus zelve een dier verpleegt, zal het later hare kinderen ook zelve doen, en ze niet aan vreemde hulp overlaten. - Het is zoo heerlijk zelf voor dieren te | |
[pagina 223]
| |
zorgen. En zij zijn er zoo dankbaar voor! Zelfs de arme papegaai begreep hoe wij voor haar bestwil trachtten haar de medicijnen in te krijgen. En ik ben overtuigd dat al het getob, dat we met Benjamins eten en oppassing hebben doorgemaakt, de oorzaak is van zijn zoo zeldzame gehechtheid nu aan ons. Ik zal nooit vergeten hoe hij eens, in het begin, op mijn schoot heel ziek werd, en den angstblik waarmede hij naar mij opzag, als wilde hij zeggen: Nu wordt je zeker boos. In plaats daarvan kreeg hij natuurlijk enkel lieve woorden, en legden we hem heel gemakkelijk neer. Hij zag ons maar steeds aan, terwijl Marie mijn japon schoonmaakte, met dankbaar-stille oogen, als kon hij niet gelooven dat er geen questie was van straf. Daarna is hij eenige dagen lang heel ziek geweest. Hij kroop van de eene plaats naar de andere, onze schoot, onze stoelen, ons bed; we lieten hem alles doen wat hij wou, en verzorgden hem ondertusschen op de van den veearts aangegeven wijze, met rauwe biefstuk, en alles wat noodig was. - Zijn verstandige oogen spraken boekdeelen daarbij. 't Was alsof hij daardoor eerst recht begreep hoe lief hij ons was, net even lief als Frits. En toen hij beter was toonde hij van toen-af die buitengewone aandoenlijke gehechtheid, die hem sinds stééds kenmerkt. Neen, die dame waarover U schrijft, liet nog nooit iets van haar hooren, zoodat ik van uw uitingen dienaangaande zeer opkeek, en wel graag nader wil weten wat U precies bedoelt. Het geval interesseert mij, om hetgeen ik van haar uit vroegere dagen weet. - Vertel mij dus eens bij gelegenheid wat gij bedoelt. Gij eindigt met te zeggen, dat gij mij nog zeer veel wilt schrijven. Doe dat dus gerust, als uw hart er toe dringt. Uw brieven zijn mij hartelijk welkom. - Veel groeten, ook aan uw man.
Abonnee sinds haar 14de jaar. - Daar gij geen pseudoniem aangeeft heb ik-zelf mij dit voor U uitgedacht, en hoop dat gij U hierin terecht zult vinden. - 't Ontvangen van uw brief deed mij ontzettend veel plezier, omdat ik er uit zag, dat mijn streven naar onpartijdigheid in correspondentie- en gedachtenwisseling-rubriek bij U waardeering heeft gevonden, en vooral óók om de onmiddellijke aanleiding thans tot uw schrijven, die mij een bewijs is dat de gedachtenwisseling met Regina inderdaad vruchten droeg. - Een adres U opgeven zonder vóórkennis van de(n) betrokkene mag ik niet.Ga naar voetnoot*) Zij-zelve echter heeft in de gedachtenwisselingen zich meer dan eenmaal voluit onderteekend: mevrouw Van Roggen-Blomhert te Nijmegen, zoodat er geen enkel bezwaar is haar te schrijven, als gij daartoe lust gevoelt. - Gij vraagt mij U, bij uw begeerte om van de R.K. gebruiken en de beteekenis dier Kerk meer op de hoogte te komen, te willen voorlichten. Inderdaad heb ik veel gelezen over het R.K. geloof, en veel erover gesproken met R.K.; maar toch ben ik eenigzins huiverig, als leek en protestant, U hier in het openbaar op die vragen antwoord te geven. - Ik heb daarom uw vragen overgebracht aan een R.K. priester, met het beleefd verzoek ze te willen beantwoorden, opdat ik dit antwoord dan kan opnemen in de Lelie, ter voorlichting, van U en van anderen. Tot zoover het zakelijke gedeelte van Uw brief, waarop gij dus nog antwoord ontvangt. Nu wil ik nog wat nader ingaan op Uw beschouwingen. Ik geloof namelijk met U, dat zeer zeker aanleg en gestel inwerken op de meer of mindere ontvankelijkheid voor het mooie in den R.K. eeredienst. Heel koude en nuchtere naturen blijven totaal onvatbaar voor dezelfde dingen, die U en mij en vele anderen machtig ontroeren. - Niet zonder reden heeft daarom het Calvinisme juist bij ons koudbloedige hollanders zoo volkomen gezegevierd, omdat het, in zijn vijandschap tegen alles wat den R.K. eeredienst mooi en liefelijk maakt, zich zoo goed aanpaste aan onzen nuchteren volksaard, terwijl daarentegen de veel-gevoeliger duitschers, met Luther, allerlei R.K. gebruiken behielden, en ook de Engelschen, high-church vooral, in koorgezang en vormen-dienst van allerlei aard uitmunten. - De Schotten, die, in aard, o zoo veel overeenkomst hebben met de hollanders, hebben daarentegen denzelfden afkeer als dezen van alles wat in de kerk zweemt naar R.K. gebruiken, en zoeken het eveneens in de preekalleen, met een paar gezangen. - Ik was in Rome in de St. Pieterskerk te samen met een volstrekt niet onsympathieken Amerikaan, die echter in de geheele bezichtiging niet anders voelde dan weer de zooveelste kerk méér, en noch het mooie-artistieke, noch het machtig-aangrijpende van de plek waar we stonden, van de geschiedenis, die elke steen je verhaalde als het ware, in het minst in zich opnam. - Ik-voor-mij heb in Rome, in Venetië, in Milaan, in Keulenook, altijd een aanvechting om in een overstelpend gevoel van eigen kleinheid neer te knielen in die R.K prachtkerken, getuigenissen hoe inderdaad een Kerk en een Geloof, die zulke wonder-monumenten geschapen hebben, niet ‘dwaas’ en ‘slecht’ kunnen zijn, om met Uwe brief te spreken. - Maar nog veel sterker en inniger bekruipt mij datzelfde kleinheid-gevoel in een heel intieme, eenvoudige R.K. kapel of kerk, zooals er in de Italiaansche dorpen zoo vele zijn, die je als het ware zoo uitnoodigen binnen te treden, alleen met God te wezen, daar Hem al je stille nooden te vertellen. - O de koude leegheid van onze protestantsche kerken, die alleen Zondags opengaan, om zoo en zoo laat.! - Ik heb dat altijd zulk een ontheiliging gevonden van de gedachte, dat die Kerken zijn opgericht ‘ter eere Gods’. - En de heele week sluit men er Zijn gemeente buiten! - Alleen Zondags, met de beste kleeren aan, mag de kudde er in, stemming of geen stemming; dan moogt ge Hem ‘dienen’, precies op de manier zooals de dominee het goedvindt, met dat gezang en dit gebed. - Hoeveel natuurlijker doet het aan een R.K. geloovige, als hij er lust toe gevoelt, zijn kerkgebouw te zien binnengaan, hem er te zien neergeknield om er zijn God te zeggen wat hij wil, zonder dat het anderen iets aangaat op wat uur of welken dag.! - Alles wat gij schrijft omtrent onze ‘groote sombere lokalen, waar het licht zoo schel door de ruiten valt en het U haast angstig te moede wordt’, in tegenstelling met het lieflijke van een R.K. Kerk, beaam ik ten volle, maar, zooals ik U hierboven reeds antwoordde, dat alles geldt niet zoozeer voor het protestantisme als zoodanig in het algemeen genomen, dan wel voor het onderdeel ervan: calvinisme, dat in Holland en Schotland wortelt; (ik geloof ook in Amerika in vele gedeelten), en dat zoodanig één is geworden met onzen volksaard, dat zelfs de moderne-dominees en de vrije-gemeenten nog steeds niet durven breken met die koude nuchterheid, omdat zij hun kracht moeten zoeken in een anti-Roomschheid, die zich in de oogen van het Nederlandsche volk nu eenmaal het best manifesteert, wanneer men alles wat de Roomsch Katholieken op godsdienstig gebied doen - wat het ook is, van hoe onschuldigen of kunstzinnigen aard ook - per se uitscheldt voor ‘bekrompen’ etc. De Engelsche high-church daarentegen heeft bijna alles behouden van de vormen van den R.K. eeredienst, en met de evangelisch-deutsche is dit, ofschoon in mindere mate, ook het geval. - Ik hoorde eens den toenmaligen duitschen pastor in den Haag zoo mooi preeken daarover; het was naar aanleiding van gekleurde kerkramen, die hij, evenals gij ook, zooveel mooier vond voor een kerkgebouw dan de akelig-schelle vensterruiten, en die, dank zij hem, ook tot stand kwamen in de duitsche kerk daarna. - ‘Gij hebt zooveel geld over voor Uwe mooie huizen, Uw volgepropte salons’ - zeide hij ongeveer. - ‘Waar gij woont kan het niet vriendelijk en gezellig genoeg uitzien, waarom wilt gij dan het Huis van Uw God per-se zoo leelijk en zoo kaal mogelijk maken.? Welke zin ligt daarin.? Immers geen.’ - Zoo denken protestanten in andere landen dus veel méér over die dingen evenals gij en ik 't doen. - Daarentegen antwoordde mij een onzer calvinistische leiders, aan wien ik mij eens beklaagde over datzelfde koude en sombere waarvan gij spreekt, en vroeg wat er tegen was behoorlijk kerkgezang en een lieflijke uiterlijke omgeving in te voeren: Dat alles trekt de gedachten maar af van het middelpunt, de preek, die de hoorders behoort bezig te houden met God en de verzoeningsleer! - Dat intusschen de preek bijna altijd een droge dogmatische verhandeling is, waarbij de gemeente zit te slapen of rond te kijken, of zich met een uitge- | |
[pagina 224]
| |
streken gezicht verdiept in hun eigen berekeningen en plannen, wordt bij zulk een mijns inziens waarachtig ‘bekrompen’ opvatting geheel en al buiten beschouwing gelaten. - Het spreekt immers van-zelf dat alleen in heel enkele gevallen, waarin de predikant beschikt over zeldzame redenaars-gaven, hij in staat zal zijn zijn gemeente geregeld elke week een uur of anderhalf waarachtig te boeien. Bij meer middelkrachtige krachten - en dat zijn natuurlijk verreweg de meerderheid - vervalt men op den duur in gemeenplaatsen, waardoor niet alleen de aandacht der gemeente verflauwt, maar ook nog de ernst en de waardigheid van het onderwerp wordt verminderd door het uitrekken. - Juist daarom is het veel beter gezien een korte kernachtige toespraak te geven, en voor het overige van den eeredienst iets te maken, waaraan de gemeente deelneemt door gezang, gebed, geloofs-formules gezamenlijk herhaald (in de Engelsche Kerk gebruikelijk), enz. Het collecteeren onder den dienst is inderdaad een onstichtelijkheid, eveneens reeds afgeschaft in de Duitsche en Engelsche Kerk, en waarvan ik U het hinderlijke volkomen toegeef. Ik hoop zeer zeker dat gij na dezen eersten brief mij - zooals gij het aankondigt - opnieuw zult schrijven. - Niet alleen is elke correspondent mij welkom, maar hoeveel te meer eene die als gij reeds zóólang de Lelie trouw bleeft, onder de verschillende redacties. Daarenboven vond ik uw brief zoo bijzonder ruim-denkend. - Voor dezulken als gij is het zeker jammer, dat ik de gedachtenwisseling moest sluiten; zij nam echter al te uitgebreide vormen aan voor een weekblad, dat natuurlijk aan één onderwerp niet alle beschikbare ruimte mag afstaan. Intusschen vind ik het voor hen die, zooals S van G. en Regina en anderen zich de moeite gaven den protestanten intelichten over datgene waarvan zij zoo weinig weten, en waarover zij toch zoo hooghartig mee-oordeelen, een verblijdende gedachte dat, blijkens uw brief, hun moeite niet te vergeefs is geweest, omdat, gelijk gij getuigt, uw belangstelling en uw lust tot onderzoek zijn opgewekt geworden er door: Dit is het resultaat bij mij (van de gedachtenwisseling door Regina uitgelokt): Al die opgeschroefde vreemde dingen over 't Katholicisme bereiken mij door Protestanten, en hebben dáardoor voor mij niet de minste waarde. De ingezonden stukken van Regina en anderen waren uit zuiver katholieke bron, dus met kennis van zaken, en zonder protestantsche bijoogmerken, geschreven. Daarom las ik ze zoo graag, en speet het mij zoo dat de discussie gesloten werd. Zoodra ik van mijn bron het gewenschte antwoord op uw vragen heb, zal ik het publiceeren. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |