De Hollandsche Lelie. Jaargang 22
(1908-1909)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikel
| |
[pagina 194]
| |
Verleden jaar heeft Jeanne Helfrich veel geschreven over de tegenwoordige vrouw. O.a. ook ‘Ter wille der moederlijkheid.’ 't ls zoo precies, zooals zij daarin zegt: Door het drukke bezigzijn der meeste vrouwen, hetzij door studie of door de uitoefening van haar vak, blijft haar geen tijd over voor de allereerste en tevens de allernoodigste studie -, n.m. de studie van eigen persoonlijkheid en eigen innerlijk zijn. Ik vind hierin zoo'n bevestiging over veel wat ik dikwijls opmerk in mijn eigen leven. Den heelen dag door - in mijn geval 9 uur - ben je in beslag genomen door je vak. Wel is waar zijn er uren tusschen in die het werk onderbreken, maar dikwijls zijn die vrije uren nog bezet met gedachten over het werk. B. v. op deze manier: Je hebt dien afgeloopen werktijd onaangenaamheden met je patroon of tegenspoed in je arbeid gehad. Dan gebeurt het niet zelden, dat je, piekerend en denkend en tobbend daarover, in je vrijen tijd daarmede vervolgt. Je komt thuis - ontstemd, prikkelbaar -, zegt niet veel tot je huisgenooten, beantwoordt hun vriendelijkheid met korte antwoorden, en dat alles door een geschiedenis van buitenaf -, iets, dat heelemaal niets met je familiekring te maken heeft. Die vrije oogenblikken, - die tijd, die dus niet aan je vak gewijd is - gaan gedeeltelijk voorbij in zulk onnuttig denken. Je hersens bemoeíen zich met bagatellen, terwijl je dien tijd toch veel beter kunt besteden met te denken over onderwerpen meer passend aan het vrouwenbestaan. Je hadt vriendelijk en welwillend kunnen zijn voor je omgeving, en wordt door een element buitenaf gedreven in een heel andere richting - die niets met hoogheid van ziel en mooiheid van karakter te maken heeft. Ook kan 't voorkomen na langere of drukkere werktijden dat je erg vermoeid bent, wanneer je komt aan het oogenblik dat je je vrijaf moogt gaan genieten. Maar die algeheele afmatting en vermoeidheid zal je dan dwingen tot rust, tot werkelijke rust, in plaats van dat je al rustende nog kondt genieten van de een of andere lectuur of licht handwerk, of iets anders, dat tot zelfontwikkeling kan dienen. En, onder je werk dóór, wil je dan toch aan andere dingen denken, die je op zoo'n oogenblik in de gedachten komen, dan wordt het dadelijk weer te niet gedaan - door je arbeid. Je denken moet geconcentreerd zijn dáárop; persoonlijke gevoelens en gedachten blijven buiten spel. Dit alles zijn dagelijksch voorkomende omstandigheden bij het meisje, dat moet werken. Door het moeten werken wordt ze gedwongen te gaan in de zoogenaamde nieuwe richting -, de weg buiten de vrouwelijke persoonlijkheid om. Dat moeten juist kan mij dikwijls zoo verdrietig maken, ofschoon ik toch werkelijk tevreden in mijn werkkring ben - en ook het vak niet onplezierig vind. Dat moeten is dikwijls zoo knellend en drukkend dat ik mij dikwijls afvraag: - Hoe is het mogelijk, dat er meisjes zijn, die uit eigen wil, uit vrije verkiezing, dit leven van dwang ingaan? - Omdat er van verre verteld wordt, (doorgaans door diegenen, die niet moeten werken voor eigen brood) dat een dergelijk werkleven gelukkig maakt.Ga naar voetnoot*) Allen die zoo denken, die zoo redeneeren - ik kan ze belachelijk vinden om haar geringe kennis van het leven, en voornamelijk om haar geringschatting der vrouwelijke ziel, die heel andere behoeften heeft dan het zelfstandig zijn in de maatschappij. Ik zou die meisjes of die vrouwen willen spreken van mijn behoeften, die mij dikwijls zoo overweldigen, dat ik bepaald neerslachtig word, en zwaarmoedig mijn werk doe. B. v. In het voorjaar - als alles buiten zoo mooi wordt -, al het jonge groen - dat vroolijke vogelgesjilp - al dat ontwakende - al dat nieuwe jonge leven... Oh, wat verlang ik dan naar vrij zijn - wat trekt alles mij dan naar buiten - naar de natuur. Dan, - op zulke oogenblikken - voel je je bedroefd - krijg je medelijden met je zelf - omdat je niet kunt doen wat je wilt. Dan komt alles bij mij in opstand - dan voel ik mijn werkzaamheid als gevangenschap - dan kan ik inwendig heftig worden, dat het lot mij bestemd heeft mijn jeugd door te moeten brengen in moeten werken. Dan benijd ik de meisjes die vrij zijn - de meisjes die niet moeten werken voor eigen brood - die thuis zijn in het bezit van allerlei gunstige omstandigheden, welke haar vrijheid niet beperken. - Zij kunnen naar buiten gaan - zij kunnen genieten van al die heerlijkheid, - zij kunnen voelen dat daar iets is, dat gelukkig maakt -, een ontluikend iets, dat aanspoort tot dankbaarheid voor het leven - iets, dat dwingt om dat leven niet | |
[pagina 195]
| |
te misbruiken, maar steeds te streven naar goed willen doen en waarachtig goed willen zijn. Maar meer dan ooit voel ik het dan ook als een onbegrijpelijk iets, dat er schepselen zijn, die moedwillig al dat mooie ontvluchten - om in het leven nuttig te kunnen zijn -, die ploeteren en studeeren voor de een of andere hooge akte, en zoodoende haar zorgeloos jong leven verdoen in onnatuur en dorheid, zonder zich zelf bewust te zijn, dat er weer een mooie zonnedag voorbijging.... en dat alles om een schijngeluk na te jagen. Jeugd - gezondheid - vroolijkheid - 't kan alles zoo van korten duur zijn - waarom toch wordt daar niet meer aan gedacht - waarom toch wordt 't zoo weinig gewaardeerd - als men 't nog bezit?... Ouderwetsche moeders houden er een schoonmaak op na - een tijd van rommel - van alles overhoop halen - timmerlui - behangers - witters - kortom dikwijls een ware Chaos. En toch, zoo'n Chaos is mij lief. Langzamerhand zie je uit die verwarring ontstaan frissche kamers, mooi geboende meubels, schoone gordijnen, opgeruimde kasten enz. - De oude gezelligheid en vriendelijkheid keert weer terug - en dat alles door vrouwen-denken en vrouwen-doen. Als ik dat poetsen en boenen zoo zie, vind ik het bepaald vervelend naar mijn werk te gaan. Ik zou dan thuis willen blijven; ik zou mee willen werken, mee willen helpen, ook mijn aandeel willen hebben in al dien glans en schoonheid, die over de geheele omgeving moet komen. Ik zou ook wel de voldoening willen hebben de bewerkster te zijn van al dat frissche en gezellige. Er is dan zoo iets vredigs, zoo iets kalms, ik zou haast zeggen zoo iets poëtisch in die vertrekken. Als je van buiten af daar binnenkomt, krijg je van het geheel een behagelijken indruk. Het kopjes omwasschen en stof afnemen is sinds de laatste jaren het stokpaardje van meisjes die zich thuis niet meer op haar plaats voelen. Deze twee bezigheden vooral worden altijd beweerd vreeselijk geestdoodend te zijn. Waarom toch? - Omdat 't telkens weerkeert? Ik voor mij vind het vrijwel hetzelfde: elken dag weer dezelfde werkzaamheden in je vak, of elken dag weer kopjes afwasschen. Als men een natuur heeft die niet aan eentonigheid kan wennen, dan moet men ook zeker de afwisseling evenmin zoeken in maatschappelijk werk. Niets is eentoniger dan dat, en wel voornamelijk omdat daar alleen gewerkt wordt met hoofd en handen, en het innerlijk er buiten moet blijven. Ook geloof ik, dat die heele kopjesafwasscherij door iedereen maar nagepraat wordt, omdat het nu eenmaal tot den tegenwoordigen tijd behoort dergelijke werkzaamheden te minachten.Ga naar voetnoot*) Ik doe zulke dingen juist graag, en ik weet wel heel veel werkende meisjes die het met mij hierin volkomen eens zijn. Ten slotte vraag ik nog: Geeft 't maatschappelijk werk doorgaans dank en waardeering? Ik betwijfel het, omdat ik weet uit ondervinding. Ik geloof, neen ik weet wel zeker, dat de werksters binnenshuis, dochters in een gelukkigen familiekring, veel meer aanmoediging en dank voor haar werk ontvangen, dan zij, die er voor betaald worden. Mijn genoegen vinden in huishoudelijke werkzaamheden moet intusschen niet verward worden met de bekende opvatting omtrent de zoogenaamde huissloven. Er zijn vrouwen, die in zoo sterke mate behept zijn met zucht naar orde en netheid, dat ze voortdurend schoonmaken. Vrouwen, die brommen en mopperen als er iemand binnenkomt die z'n voeten niet bijzonder goed geveegd heeft, die manlief pruttelend toespreken als hij wat sigarenasch morst, of door den rook de spiegels beslagen maakt; of die een klein kind afsnauwen omdat het met z'n warme handjes aan de mooi geboende meubels pakt - in 't kort, vrouwen die steeds met de stofdoek gewapend zijn. Dergelijke menschen zijn mij onuitstaanbaar; zij bereiken met haar orde en netheid - haar schoonmaakgevoelens - meer disharmonie dan harmonie. Vrouwen, die naar verstand en gevoel goed ontwikkeld zijn, doen zóó niet; die hebben haar aandacht te schenken ook aan andere dingen, die eveneens tot het arbeidsprogramma der Vrouw en Moeder behooren. Zulke vrouwen zullen haar huis tot een waar rustoord weten te maken, een plaats van kalmte en vrede. Als je druk werk gehad hebt, en moe bent, en door 't een of ander onaangenaam gestemd wordt is 't zoo heerlijk thuis te komen, al je zwarigheden te kunnen ver- | |
[pagina 196]
| |
tellen, met belangstelling te worden aangehoord, en in je heftigheid gesust te worden. Gesterkt ga je dan weer terug. Die sterkte, die troost, kan de goeie vrouw en waarachtige moeder haar gezin geven. In huis, in haar rustige omgeving, staat zij ver van het ruwe wereldsche gedoe; zij kan kalm nadenken en kalm redeneeren over hetgeen zij hoort, en kan die kalmte meedeelen aan diegenen die door dingen van buitenaf in opstand gebracht zijn. Die zachte naturen zijn noodig, de wereld heeft er behoefte aan; ik voel het; - een zacht woord van thuis zal mij kalmeeren als ik heftig ontstemd uit mijn betrekking kom. Zoo zal 't een man ook wel gaan. Bij zulke vrouwen zal hij troost en vrede en geluk kunnen vinden. Eens in de week ben ik 's avonds thuis - de andere avonden breng ik door in mijn werk - omdat ik moet natuurlijk. Dàar ben ik dan in mijn arbeid, en dan denk ik zoo dikwijls aan het theeuurtje, als de heele familiekring rustig en gezellig bij elkaar kan zitten. Ik zie daar warmte - huiselijkheid - poëzie. - Bij mij is het koud en kil; het is de proza van het leven. Toch, ik ben niet ontevreden, maar ik voel zoo duidelijk, dat dergelijke dingen voor een vrouw een behoefte kunnen zijn. Het meisje dat werken moet is vanaf haar 18e jaar uit die huiselijkheid. Buitenaf werkt zij en denkt zij en gaat machinaal voort, jaren achtereen, - en mist daardoor veel van die dingen die ons vrouwenleven zoo warm en mooi kunnen maken. Zij zal niet klagen; ze is tevreden, omdat ze geld verdient; omdat ze onafhankelijk is, omdat ze haar ouders daardoor steunt; omdat zij niemand finantieelen last veroorzaakt. Maar - - het inwendige in haar schreit en verlangt naar warmte, naar huiselijkheid, naar vrijheid, naar vrouwelijk willen zijn, en echt vrouwelijk willen doen. O, die categorie vrouwen, die alles vaarwel zeggen - huis en haard - al die lieve poëzie - om de maatschappij te gaan vertellen en te gaan bewijzen dat dàar, thuis, geen geluk zou zijn....!! Helaas, treurige naiviteit - je moet moeten - je moet met het leven buitenaf kennis moeten maken, met alle realiteit ervan -, dan eerst, zal je het veilige en poëtische van een Hollandsch Binnenhuisje gaan zien en gaan waardeeren. Dan zal je voelen, dat de vrouw daàr heerschen kan, zachtmoedig en beleidvol. Daàr moet voor de vrouw de plaats zijn van zielevrede en stil geluk. Heusch, de wereld met al z'n ruwheid kan ons dat niet geven - al dat gevoel volle dat wij voor onze vrouwenziel behoeven. GONDA. |
|