Vera. - Ik heb van U nog een langen brief ter beantwoording. - Mijn vorig antwoord was een enkel zakelijke mededeeling aangaande Uw vertaling; nu komt de brief aan de beurt. - Ik dank U zeer voor Uw vriendelijke wenschen aangaande mijn behouden terugkomst in Holland; die heele zomer behoort nu alweder tot het verleden; alles saamgenomen was hij voor een hollandschen niet slecht van klimaat. - Ja, ik-ook prefereer den Haag boven Amsterdam, ook wat klimaat aangaat. In Amsterdam blijven b.v. de straten voortdurend vuil, door den vochtigen ondergrond, terwijl die van den Haag na een beetje zon spoedig weer opdrogen. - En de geneuchten van het Vondelpark kan ik onmogelijk begrijpen, met den besten wil ter wereld niet. -
Ja, de dood van ‘Kaatje’, onze papegaai, is voor ons alle drie een bitter verdriet geweest, vooral omdat zij zoo zichtbaar leed, en wij er zoo machteloos bij stonden. Wij hadden een uitstekenden veearts, maar ook diens kunst vermocht niets ter verlichting bij te brengen. - En ik kan dáárom, en omdat ik-ook reeds een paar maal honden door den dood verloor, zoo heel goed begrijpen Uw verdriet, bij den dood van Uw hondje waarover gij schrijft. - 't Geen gij van hem vertelt, van die mishandeling, doet mij denken aan het lot van onzen kleinen Benjamin vóór wij hem in Menton verlosten. Ik heb nooit schuwer, angstiger, en wantrouwender wezentje gezien dan dit arme schepseltje in de eerste weken en maanden. Als we ons bewogen, als we hem wilden lokken, kroop hij weg; als we hem iets wilden geven, nam hij 't heel uit de verte aan, en schoot dan terug alsof hij dacht: Daar steekt een list achter. - Maar het gevolg ten slotte is nu ook, dat er geen trouwer, geen aanhankelijker vriendje denkbaar is dan hij. Hij ligt steeds naast of op ons; hij wil geen seconde alleen zijn, hij kruipt altijd in onze rokken of op onzen schoot. - En dan kan hij zijn vriendelijke, goedige oogen zoo zacht en liefdevol naar je opslaan, alsof hij wil zeggen: Wij hooren nu voor altijd bij elkaar, wat er ook gebeurt. -
- Ja, gij zijt geloof ik niet de eenige die de Lelie leest op de door U beschreven wijze; ik ben blij dat ik zoo velen boei door die correspondentie, en ik hoop dat gij er U voor zult blijven interessecren, en dat ik inderdaad, zooals gij het uitdrukt, er velen door tot steun mag zijn soms. - Zeker is het een feit dat ik zeer gelukkig ben door mijn interieur, maar natuurlijk dat heeft men niet in zijn eigen hand; vriendschap zoo min als liefde laat zich dwingen. Ik heb dan ook altijd diep medelijden met eenzame, door het leven alléén gaande vrouwen, wier hart smacht naar wat gezelligheid en vroolijkheid thuis, zonder dat zij zoo iets kunnen vinden. Daarvan komt dan zoo dikwijls dat onberaden samen-gaan-wonen van twee elkaar veel te oppervlakkig kennende personen, waarvan het einde is dat zij na korten tijd, met of zonder ruzie - en bijna altijd is het laatste het geval - weer uit elkaar gaan, nog gedesillusioneerder dan vóór dien tijd. -
Mij-ook heeft het leven eener kinderjuffrouw altijd weinig benijdenswaardig toegeschenen, en ik heb 't geen daaromtrent voorkomt in Hilda van Suylenburg ook altijd gerekend tot een der gevaarlijkste-oppervlakkigste passages erin. - Immers, de ongelukkige juffrouw wordt maar heel zelden door de ouders gesteund tegen de kinderen; bijna altijd moet zij spelen voor dienstmeisje voor zes- of tienjarige kleuters, die haar afsnauwen en moet nog bovendien mama bedienen en voor háár kamenier spelen. Ik weet b.v. een gezin waarvan mevrouw o zoo veel aanspraak maakt op beschaving, 't geen niet wegneemt dat zij haar dochtertje tegen de kindermeid die haar wat verbiedt laat antwoorden:
Verbiedt jij de hond, en blaf zelf. -
En deze onbeschaamdheid wordt dan nog uiterst ‘geestig’ gevonden. - In het beste geval echter, wanneer de juffrouw leert houden van de kinderen, en de ouders haar steunen, zoodat de betrekking eene prettige is, komt toch altijd gauw genoeg de tijd waarop de kleintjes der juffrouw ontwassen, en zij overbodig wordt dus. Dan schijnt mij voor haar, juist als zij houdt van de kinderen, als zij hun tot een tweede moedertje, eene oudere zuster werd, het afscheid vreeselijk; iets om nooit te boven te komen. En, houdt zij niet van hen, dan zal zij m.i. ook nooit een waarachtig-goede kinderjuffrouw zijn. - Voor zulk een betrekking is dit even noodzakelijk als het voor een goede verpleegster noodig is te houden van zieken-oppassen. -
't Geen gij mij meedeelt van dat te Amsterdam voorgevallene met mevr. van H. is inderdaad kostelijk. Ja zeker, het is onverantwoordelijk een juffrouw te belasten met vier kleine kinderen, en haar daarmede in de tram te laten stappen, in een drukke stad als Amsterdam. En het is óók onverantwoordelijk van de juffrouw niet te zorgen dat het 4de kind mee kwam, en nog veel onverantwoordelijker zijn verdwijning geheim te houden voor de ouders. Maar wat te zeggen van een moeder die, als de politie haar jongetje komt thuis brengen, zóó weinig op de hoogte is van het doen en laten van haar gezin dat ze zegt: Hij zit boven rustig te spelen, terwijl hij ondertusschen al uren lang zoek is! - Dat de juffrouw kon thuiskomen met drie inplaats van vier kinderen ongemerkt, dat ze op de kamer kon gaan zitten met hen zonder dat de moeder kwam kijken, bewijst dat niet wat ik steeds beweer, dat vele mama's haar thuis als een hotel beschouwen, waar ze in en uit loopen om te slapen, te bevallen, te eten, zich te kleeden, maar waarom ze zich verder geen oogenblik bekommeren hoe de bedienden er in leven, wat ze doen met de hun toevertrouwde kinderen, etc. etc. Ik hoop dat gij gelijk hebt, dat inderdaad ‘de Lelie er toe bijdraagt krachtig zulk een kwaad te helpen uitroeien.’ Maar een feit als het bovenstaande bewijst wèl, hoe noodig het nog steeds blijft zulke ontaarde moeders aan de kaak te stellen. Wie weet hoe ‘nuttig’ en hoe ijverig in ‘sociale questies’ ook deze mevr. van H. is - in het publiek! - Zoo iemand moest gebruikt worden om de Amsterdamsche grachten te dempen inplaats van kinderen te mogen houden! -
G. - Ik bedankte U reeds voor de lieve photo van Uw jongsten zoon. Gij zijt ten slotte toch maar wat blij met dat nakomertje. - En wat heeft Uw oudste jongen hem aardig gekiekt! Hij doet het héél goed. - Uw brief beantwoordde ik reeds particulier, wat het zakelijke gedeelte aangaat, om U gerust te stellen. Niet zoo gauw ontmoedigd, lieve mevrouwtje! - Dat kan toch iedereen overkomen, dat niet alles van hem of haar wordt aangenomen. Weet U wel dat Thackeray, in zijn vollen roem zijnde, dit meermalen is gepasseerd? Dat blaadje heb ik wel eens ingezien, maar, als het geen honorarium geeft hebt U niet veel aan de medewerking zou ik zeggen. Gratis-bijdragen willen zulke blaadjes gemeenlijk graag genoeg aannemen, maar ik-voor-mij zou niet willen werken op die manier. Een arbeider is zijn loon waardig. -
Ik kan me best begrijpen dat de zorgen U wel eens drukken, vooral bij een niet sterke gezondheid. Maar, lieve G., dat doen ze mij-óók, meer dan gij misschien denkt. Als ik U kon vertellen wat wij wel eens hebben doorgemaakt te samen, zoudt gij zien dat het niet altijd gemakkelijk is het hoofd boven water te houden. En gij weet, ook mijne gezondheid laat veel te wenschen over. Het is echter een feit, dat de meeste mensehen, zooals ik onlangs ergens las, drie maal tobben in plaats van ééns: eerst vooruit over het komende ongeluk, dan op het oogenbljk zelf, als het er is, en ten slotte achterna, als ze er toch niets meer aan kunnen veranderen. Ik doe altijd mijn best mij maar te bepalen tot één keer: als de ellende er is. -
Gij schrijft: ‘Steekt U me weer eens een riem onder 't hart.’ - Nu, dal heb ik hoop ik al gedaan door U die kaart te schrijven. Nu zie ik Uw artikel met belangstelling te gemoet. Gij behoeft er U niets mee te haasten. - Overigens ben ik het niet eens met hetgeen gij daarover schrijft (maar dat is geen reden om het niet te plaatsen; gij weet, ik laat ieder vrijheid van meening in zoo'n geval). Juist onlangs schreef ik over diezelfde questie elders, en ik zal dat artikel hier overnemen, dan kunt gij er mijn standpunt in zien. - M.i. zou een dergelijke inmenging alle individueele vrijheid den kop indrukken, en zij zou ook alleen goed kunnen werken, indien de uitvoerders van zulk een wet alle heel gewetensvolle en heel hoogstaande karakters waren. Waar men die met een lantaarntje moet zoeken in elk vak, op elk gebied, zou ik dus reeds om die reden alleen het hoogst verwerpelijk vinden één klasse