O zeker, de studie van elke taal geeft een genot, een groot genot op zich zelf, en men krijgt daardoor meer kijk op de bewoners van het land en op het karakter der bevolking, maar zij die niet uit luxe reizen, die tal van vreemde landen ‘voor zaken moeten bezoeken’, zouden zeker dankbaar zijn, als voor alle landen één en dezelfde taal, de verkeerstaal zou zijn!
Geen wonder dan ook dat men zich er op toelegde een taal te ‘vormen’.
Het Volapük kwam in 1879 in de wereld.
Iedereen besprak, hekelde of roemde de door pastoor Schleijer uitgevonden taal.
Het werd een ware ‘rage’ zich voor het Volapük te interesseeren en de belangstelling in alle landen was groot.
In weerwil van veel propaganda en niet minder belangstelling, mislukte het Volapük geheel. Men schreef dit hoofdzakelijk toe, aan de moeielijke studie, die vereischt werd om deze taal te spreken.
Daarbij klonk zij niet welluidend genoeg, en was de uitspraak hard.
Toch ging na het verdwijnen van het Volapük nog lang het denkbeeld niet verloren van de noodzakelijkheid van een wereldtaal te bezitten.
Men ging integendeel met onvermoeiden ijver door, om een opvolgster van het Volapük te vinden.
Juist door het mislukken van het Volapük kon men met nog grooter nauwkeurigheid vaststellen, aan welke eischen een nieuwe wereldtaal moest voldoen om later eens de wereldtaal te worden.
Vele wereldtalen verschenen en verdwenen, en geen enkele bleek levensvatbaarheid te bezitten. (Ik noem Spokil, Idiom, Neutral, enz. enz.)
Eindelijk werd, dank zij Dr. L. Zamenhof, een Russische docter uit Warschau, na jaren van ernstige studie in 1887, een taal in de wereld gebracht, die ten volste verdient de naam van ‘wereldtaal’ te worden genoemd.
Naar het pseudoniem van Dr. Zamenhof (doktoro Esperanto) werd de nieuwe taal ‘Esperanto’ genoemd.
Volgens het oordeel van vele beroemde geleerden uit alle landen der wereld is het Esperanto de taal, die werkelijk aan alle eischen voldoet, die een wereldtaal stelt.
Natuurlijk heeft Dr. Zamenhof zooveel mogelijk getracht het Esperanto zóó te maken, dat de samenstelling der verschillende woorden voor een groot getal beoefenaars van de meest verschillende talen, zoo begrijpelijk mogelijk is.
Het Esperanto heeft een groot gemak, waardoor het aanleeren ervan werkelijk héel vlug gaat.
Dit gemak is de eenvoudige spraakkunst, die uit zestien regels bestaat.
Zonder overdrijving zou ik durven beweren, dat iedereen in staat is, deze zestien regels, die héel begrijpelijk en eenvoudig zijn, binnen een uur uit het hoofd te leeren.
De uitspraak van het Esperanto is welluidend en zacht en doet veel aan het Italiaansch denken. Het is juist die zangerige welluidendheid van de uitspraak, waardoor het werkelijk een streeling voor de ooren is de taal te lezen of te hooren spreken die mij het meest aantrok, en me deed besluiten de taal te gaan leeren.
Wat het lezen van het Esperanto betreft, dit leert men in een half uur.
Het spreken vereischt natuurlijk meer studie. Het Esperanto wordt juist zoò uitgesproken, als het wordt geschreven.
Alle klinkers spreekt men lang uit b.v. ‘a’ als ‘aa’ ‘e’ als ‘ee’, zoodat Esperanto wordt uitgesproken Eespéeraantoo (de klemtoon valt steeds op de voorlaatste lettergreep).
De ‘u’ klinkt als ‘oe’, en verandert alleen van uitspraak wanneer de u van een ˘ teeken is voorzien, en voorafgegaan wordt door a of e. In dit geval wordt de uitspraak ‘aauw’ of ‘eeuw’.
Alle zelfstandige naamwoorden eindigen op o (vader, patro).
Alle bijvoegelijke naamwoorden eindigen op a (vaderlijk patra).
Alle bijwoorden eindigen op e (vaderlijk (bijw.) patre).
De meervoudsvorm is altijd j (de vaders = la patroj).
Het lijdend voorwerp, zoowel als de richting of de plaats waarheen men gaat, wordt aangeduid door een n. (Ik zie het boek - Mi vídas libron) (Ik ga naar huis - Mi iras domon).
Een groot voordeel van het Esperanto is, dat in deze taal gebruik wordt gemaakt van bijna alle woorden, die zoowel in het Fransch als in het Duitsch, Italiaansch enz. enz. dezelfde overeenkomst vertoonen; zooals: ‘doktoro’, ‘teatro’, ‘tragedio’, ‘acto’, ‘formo’.
De o wijst op den uitgang van het zelfstandig naamwoord.
Bij het aanleeren van het Esperanto geldt ook in de eerste plaats, is juist dàt zoo een-