gen eensklaps woorden uit de keuken tot haar door en ze luisterde. Antje, de goedhartige maar ruwe binnenmeid was aan 't woord.
‘'t Is zonde en schande om 't arme schaap altijd en eeuwig alleen te laten, en dan zoo zonder zusjes of broertjes.’
Een andere stem antwoordde: ‘Och ik geloof dat ze 't wurm niet mooi genoeg vindt; ze kan niet met 'r geuren bij der kennissen.’
‘Sjut’ liet de eerste stem zich waarschuwend hooren, ‘pas op! de deur staat open, ze mocht eens luisteren; kleine potjes hebben groote ooren!’
Het einde van 't gesprek ging voor Baby verloren. Even nog keek ze heel ernstig, toen gleed een lichtstraal over 't magere gezichtje, de oogen schitterden als bij een heerlijke ontdekking.
Nu wist ze, waarom mama niet thuis bleef, zij Bé was niet mooi genoeg, maar o dat zou anders worden. Arme Baby! In haar onschuld begreep ze niet dat ‘niet mooi zijn’ aan iets anders kon liggen dan aan haar kleertjes; dat men op haar gezichtje doelen kon, kwam niet bij haar op.
Als mama zich ‘mooi’ ging maken, dan trok ze haar beste japon, aan, redeneerde ze en ze stak bloemen in 't haar. Als zij dat morgen nu ook deed, dan ging mama zeker niet uit, dan zou ze heel blij zijn, dat haar kindje zoo mooi was en Bé zou nooit meer zoo alleen behoeven te zijn.
Een blosje van opwinding kleurde bij die gedachte 't smalle gezichtje. Ze moest nu gauw bedenken, wat ze morgen aan zou doen. Wacht, haar mooie Zondagsche jurk, die witte en de rose ceintuur en de armbandjes. Maar bloemen had ze niet. Zou ze even stilletjes de serredeuren opendoen en in het donker wat uit den tuin plukken?
Met moeite schoof ze de zware deur los, en bevend van opgewondenheid maar wel 'n beetje angstig (want Bè was bang in 't donker) stapte 't kleine ding naar buiten. Hu! wat 'n regen en wind; de boomen gingen heen en weer, net buigende zwarte mannen.
Na lang zoeken plukte ze op den tast zenuwachtig gejaagd 'n paar rozen (daar hield mama zooveel van) en wat dahlia's, en wilde juist bibberend van kou en angst de deur binnensluipen, toen Antje verscheen met 't plan Baby naar bed te brengen.
‘Heere gut, kind, wat voer je nu uit? M'n lieve tijd, die is met dat gure najaarsweer bloemen gaan plukken’, knorde ze, toen ze 't natte figuurtje in 't oog kreeg.
‘Stil Antje, niet aan mama vertellen’, smeekte Bé, ‘'t is, 't is een verrassing, ik kan je niet zeggen waarvoor.’
‘Nou vooruit dan maar, en gauw naar bed, foei, wat ben je nat en koud,’ en Antje haastte zich met 't meisje naar boven.
't Was nog wel geen bedtijd, maar ze wilde nog even naar haar Jan, en dan was 't kind 't beste opgeborgen, met andere woorden, in bed.
Maar Baby dacht aan niets dan aan haar plannetje; met zorg spreidde de handjes de mooie jurk uit over 'n stoel, werden de bloemen in 't water gezet op de waschtafel.
Toen ze eindelijk in haar bedje lag, sliep ze in, vol verwachting, wat de dag van morgen brengen zou....
En dien morgen zou arme kleine Bé die groote, groote teleurstelling in haar jonge leventje ondervinden waaraan ze later nog dikwijls met 'n pijnlijk gevoel terugdacht.
Ze had 's nachts erg gehoest en ontwaakte met 'n pijnlijke keel en 'n heesch stemmetje.
‘Zeker kou gevat gisteren avond,’ meende
Antje.
Maar Bé dacht daaraan niet. Ze zag de mooie jurk en de bloemen en met zenuwachtige haast kleede ze zich aan. ‘Zoo, de jurk, nu nog de bloemen!’
Antje schudde 't hoofd, toen ze de toebereidselen zag, maar ze liet haar begaan, wat ging het hààr aan!
Opgewonden rende Baby de trappen af, ze gooide de eetkamerkeur open, vloog op haar moeder toe, en haar met gespannen verwachting aankijkend, riep ze met 'n schor stemmetje, bevend van verrukking: ‘Maatje, kijk eens! Ben ik nu mooi genoeg? Blijft u nu bij me thuis?’
De aangeroepene keek op, eerst onverschillig, toen verbaasd, en haar dochtertje van 't hoofd tot de voeten opnemend zei ze op ijskouden toon (niet begrijpend en ook geen moeite doende om te begrijpen): ‘Kind, je lijkt wel mal, ga je als 't je belieft gauw verkleeden. Wat haal je je in je hoofd?’
De gelukkige uitdrukking op Bé's gezichtje veranderde als met een tooverslag. Zielsbedroefd staarden de groote oogen smeekend naar mama die alweer in de courant verdiept was.
‘Maatje, ik dacht... ik dacht...!’
Maar haar moeder viel haar in de rede: ‘Kom, gauw naar boven! Malle kuren,’ mompelde ze tegen haar man, toen 't kleine ding zich met 'n ingehouden snikje naar de deur wendde....