De volwassenen heden ten dage vergeten daarenboven een groot ding, en dat is dat men door zoo veel te peuteren aan, te wroeten in, te polijsten over een kinderzieltje, het blanke-onschuldige-teere, dat het kind-zijn is, ontheiligt en bederft en verontreinigt, totdat dat heel fijne waas, dat ligt als ongerepte morgenstond over een pas-beginnend leventje, is weggeveegd en weggewasschen met een hard-handigen, hygiënischen reform-schoteldoek, die misschien ontzettend nieuwerwetsch-verstandig en degelijk moge zijn, maar ongelukkigerwijze het nadeel heeft van alle poëzie, alle liefelijkheid, allen eenvoud, alle aanvalligheid, al dat intieme-naieve in een woord dat het kind kind maakt, te vernielen door zijn lompe groote-menschen-aanraking.
De rest van dien brief nommer I laat ik maar rusten om U niet te verraden.
- In den tweeden zie ik dat mijn dagboek-beschouwingen U interesseeren, en ook dat gij mijn ongehuwd-blijven betreurt. - Wel, gij weet hoe ik op dat punt denk. Ik geloof dat huwen en kinderen krijgen ligt in de bestemming der vrouw, is hare roeping, het doel van haar zoo geschapen-zijn. Maar er zijn op elken regel uitzonderingen, door welke omstandigheden dan ook, en het dwaze en domme is juist dat zij, die, als ik, niet huwen, dan de massa gaan toeroepen: Zie je wel, ik ben de regel, volg mij na, ik heb 't eigenlijk bij 't rechte eind. - Dezen belachelijken weg zal ik nooit inslaan. Ik ben ongehuwd gebleven om redenen die mij-alleen aangaan, maar ik zal steeds, in het algemeen genomen, ‘de’ vrouw aanraden ‘het’ huwelijk, omdat het is haar reden van er te zijn in de schepping. En een groote fout is dan ook m.i. in de hedendaagsche redeneeringen, dat men van lieverlede in het huwelijk is gaan zien een enkel pretje om het maar zoo eens uit te drukken voor de vrouw, een zuiver genoegen, ook in lichamelijken zin. - M.i. is het kinderen-ter-wereld brengen veel-meer een plicht der vrouw, waaraan zij zich niet mag onttrekken, hare vruchtbaarheid is haar eer en haar kroon. En daarom mag zij niet maar enkel zien in het huwelijk een bevrediging van haar zinnen, maar in de eerste plaats een plicht aan de geheele maatschappij, aan de toekomst. Uit dat oogpunt vind ik de in vroegere eeuwen, vooral in Frankrijk, gebruikelijke manier van heele jonge meisjes op haar veertiende jaar of nog jonger reeds te bestemmen voor dezen of genen, in karakter enz, bij haar passenden man nog zoo kwaad niet. Zij werd daardoor opgevoed in het denkbeeld, dat het haar plicht was in dat huwelijk haar geluk te vinden; zij leerde van het begin af in dien man zien háár toekomst, aan wien zij plichten had te vervullen. Ook was er in dien tijd veel minder
huwelijks-ellende en veel minder zichzelve ‘onbegrepen’ voelen dan heden ten dage. Wij, opgevoed in vrijheid van keuze en in bandeloosheid van ideeën sinds alle godsdienst is afgeschaft, kunnen ons zulk een ‘dwang’ niet anders denken dan vreeselijk, maar die meisjes wisten niet anders of het hoorde zoo, en ik geloof stellig dat dit ten slotte en voor haar zelve en voor hare gezinnen en voor de maatschappij betere resultaten opleverde, dan het tegenwoordige systeem, waarvan de vrouwenquestie met al hare ellenden van niet-meer-trouwen-willen van weerszijden, van echtscheidingen links en rechts, van hard voor haar brood-werkende eenzame vrouwen, van zich verongelijktvoelende oude-juffers, enz., enz., het direct gevolg is geworden ten slotte.
- Neen, ik geloof niet aan een waarachtige christelijke staatkunde, in de praktijk. In beginsel zijn de theorieën heel mooi, maar in de praktijk toonen de leiders steeds, dat het hun te doen is niet om Christus eer, maar om de eigene. - Natuurlijk spreek ik niet van ieder hunner individueel; het spreekt van zelf dat er ook onder de aan politiek-doende-christenen oprechte geloovigen zijn, wier bedoeling is van zuiveren aard, maar, juist omdat men niet kan regeeren door zulke enkelen, en natuurlijk rekening heeft te houden met het geheel waaruit de regeering is samengesteld, ministers, Kamers, enz., krijgt men altijd denzelfden toestand van elke vereeniging, elk genootschap, elk bestuur, dat ten slotte de meerderheid, het slechte, het egoïste element zegeviert over de kleine minderheid van eerlijke lui. - Ik voel uit dat oogpunt veel voor een republiek, omdat men dan ten minste door de volkskeuze de kans heeft dat de oppermacht berust bij een nobel, hoogstaand mensch. Mac-Kinley b.v. schijnt zoo iemand te zijn geweest; en zoo zijn er meerdere voorbeelden aan te halen, terwijl ik in onze eigen geschiedenis altijd met groote voorliefde denk aan den raadpensionaris De Wit, of aan Oldenbarnevelt. Dat waren mannen uit-een-stuk, en christenen óók in het dagelijksche leven.
Wat ten slotte het portret van mij aangaat, de uitgever wil den lezers een aanbieden, dat ik nog moet laten maken, zoodat gij dan mijn uiterlijk bezit precies zooals ik op dat oogenblik ben. - Recht vriendelijke groeten.
Mevr. J. van M. - Uw vriendelijke brief wacht nog op beantwoording. - Over Uw poes hebt U mij reeds vroeger geschreven, op zoo'n sympathieke wijze, dat ik haar bestaan niet weer vergeet. Inderdaad betwijfel ik of onze honden zich met haar verdragen zouden, onze Benjamin is de zachtheid-zelve, maar Frits staat nog al op zijn rechten. - Neen, wij nemen hen steeds mede, overal heen. - Ja, gelooft U niet, dat Uw man daar toch wel gelijk aan kan hebben, dat U niet te véél moogt beginnen tegelijk, hoe goed U 't ook meent met dat te logeeren-vragen van minder-bevoorrechten, wanneer Uwe gezondheid daar niet tegen is bestand. Ik denk altijd dat wij-vrouwen, vooral in den tegenwoordigen tijd, die neiging wel wat in ons hebben om ons zelve te overschatten wat onze krachten aangaat, en verplicht te rekenen tot het brengen van offers daardoor in onze gezondheid, waarvan dan toch ten slotte onze omgeving het slachtoffer wordt. -
Wat U schrijft omtrent de gesprekken van de menschen over elkaar en achter elkaars rug om, beaam ik zoo volkomen. Dat is voor mij ook een reden waarom ik conversatie en visites zoo onbevredigend vind. Er zijn toch maar enkelen in ons leven aan wien wij ons geven, open en zonder voorbehoud, en die ons van hunnen kant ook zoo behandelen. Wat heeft men dan eigenlijk aan de overigen, met wien men oppervlakkig heen-zeurt, of wier kwaadsprekendheden, nieuwtjes, wat het zij, men geduldig en beleefd moet slikken.? Het leven is er te kort voor zichzelf zoo te kwellen, vind ik met onnoodigen ‘gezelligen’ omgang.
Dat ik echter nooit ‘liefdeloos’ denk over een ander, zooals U doet, zou ik U niet durven nazeggen. Als ik om me heen zie hoe wreed, hoe gemeen, hoe valsch, hoe hebzuchtig, zoo heel veel menschen handelen, dan is het mij absoluut onmogelijk een zacht oordeel over hen te vellen. Integendeel. En ik voor mij kan ook niet inzien, dat wij daartoe verplicht zijn. Valsch is valsch, en gierig is gierig, en hebzuchtig is hebzuchtig, en wreed is wreed; waarom moet ik daarover heenvegen met een alles willen goedpraten.?
De vorige brief, dien U mij zondt, handelde geheel over het spiritisme. U leest het Toekomstig leven zeker ook? In een der laatste nommers daarvan trof mij zeer de seance door mevr. van Rees - Nauta Lemke beschreven, minder om het daargebeurde dan wel om haar eigen woorden, dat zij er door een ‘grondje’ meende te kunnen geven aan zoekenden. Ik ook zou zulk een grondje graag genoeg vinden, op dat gebied van spiritisme namelijk, niet echter door beschouwingen maar door zien. - U zijt nu zeker weer terug in V.? - Vriendelijk gegroet. -
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.