wreede proeven op levende dieren tegenwoordig te zijn. Hoe pijnlijk moeten alle teedere gevoelens bij hen worden gekwetst en welk een nadeeligen invloed moet dat oefenen op meer dan één, die ten slotte ongevoelig blijft bij het zien van zooveel leed en in naam der wetenschap het martelen van weerlooze dieren in bescherming neemt!
Kan dat de wil van God zijn, dat de mensch zijne kennis zou verrijken door het nameloos lijden van zijne medeschepselen? Kan dat de wil van God zijn, dat de mensch in naam der wetenschap een hartverscheurenden wanklank brengt in het lied, dat God door de gansche Schepping henenleidt?
Laat men vrij van sommige ‘wetenschappelijke’ zijden over zulke ontboezemingen de schouders ophalen, ze enghartig en dwaas noemen. Laat men wijzen op de zegeningen, die door het lijden van arme weerlooze dieren der lijdende menschheid zijn aangebracht, laat men vrij beweren, dat vivisectie een noodzakelijk kwaad is! Is het soms ook noodzakelijk telkens op levende dieren te demonstreeren wat men reeds lang weet? Over het algemeen schermt men nog al met dat woord: noodzakelijk kwaad. Men wil daarmede afweren alle bezwaren, die in naam van het waarachtig menschelijk gevoel of in naam van het zedelijk bewustzijn tegen bestaande wan-toestanden worden aangebracht.
Maar niemand die in God gelooft, zal de uitdrukking: ‘noodzakelijk kwaad’ durven aanvaarden. God is het noodzakelijk goede en tegenover Hem verliest het kwaad alle recht van bestaan, dus ook alle noodzakelijkheid. Het is de dure plicht van allen, die in de overwinning van het goede gelooven, met kracht op te komen tegen alles, wat strijdt met Zijnen wil, ook al ging de gansche menschelijke wetenschap er mede 't onderstboven.
Maar dat zal niet gebeuren. Wij gelooven dat alle waarachtige wetenschap ligt in de lijn van de openbaring van de liefde Gods, en dat alles, wat met Zijne liefde in strijd is, ook al komt het als hoogst ‘wetenschappelijk’ zich aanmelden, toch ten slotte in het nadeel der wetenschap is. En daarom protesteeren wij in naam der ware wetenschap tegen alle praktijken der vivisectie.
Eén ding is zeker. Gelijk nu in oude gevangenissen, kasteelen en burchten de folterkamers als antiquiteiten vertoond worden, zoo zullen ook eenmaal de werktuigen der vivisectie in de musea worden opgeborgen als getuigen van de barbaarschheid van eenen tijd, die zijne roeping tegenover de dierenwereld nog niet begreep en geen oog had voor de schoone, wonderbare harmonie in de Schepping.
En nu God bezig is onze oogen daarvoor te openen, laten wij ze nu ook goed gebruiken en alles doen wat in ons vermogen is om die betere tijden te doen aanbreken.
Dr. J.A. CRAMER.