Over Toilet en wat ermede in verband staat.
V. (Slot.)
De hoogstaande vrouw is oprecht.
De ‘femme chic’ is oprecht en rechvaardig, zij is ook openhartig. Een oprechte vrouw zegt altoos de waarheid, maar weet te zwijgen als spreken niet noodig is en het zeggen der waarheid een ander kan kwetsen.
Al is zij nog zoo openhartig, geheimen haar toevertrouwd weet zij te bewaren. Haar openhartigheid maakt haar niet brutaal, zij durft haar opinie ronduit te zeggen, maar zelden ongevraagd. Oprecht zijn is niet er alles maar uitflappen, maar geen gevoelens te veinzen waar het hart geen deel aan heeft.
De hoogstaande vrouw wordt liever bemind dan bewonderd. Zij voelt zich gelukkig in de schaduw van het leven, dikwijls nog meer dan in het volle licht. Kleine genoegens maken haar blijde, zij weet vreugde aan te brengen waar zij komt, en waardeert attenties al zijn die nog zoo gering. Haar karakter is geadeld.
De ‘femme chic’ is nooit driftig; op verwijten haar gedaan, zelfs onrechtvaardige, antwoordt zij kalm of niet. Zij weet dat drift ontsiert en niet thuis behoort in ware beschaving. Haar humeur is niet alleen goed, maar gelijkmatig. Kurig te zijn of ‘journalier’ zooals men dat noemt is een bewijs van slechte opvoeding of onaangenaam karakter.
Een capricieuse vrouw mist bekoring. Ware bevalligheid verandert niet met den wind. Heeft zij haar oorsprong in de lust en begeerte om te behagen, dan kan zij u niet den eenen dag vriendelijk ontvangen, en den anderen uit de hoogte opnemen. Een slecht humeur kan met ware chic niet samengaan, de supérieure vrouw is zonnig, zij die slecht humeur hebben zijn mistig; hoe dikwijls moet dat gelaat opklaren eer het vriendelijk staat.
De ‘femme chic’ heeft niet den geest van tegenspraak in de meening dat zij het altoos het beste weet; integendeel neemt zij gaarne een op of aanmerking aan als die juist is. Domme menschen leven in den waan dat zooals zij doen het voortreffelijk is, en domheid bezielt niet de vrouw die hoog staat. Een harer talenten is dat zij weet te luisteren als anderen spreken. Zij valt iemand nimmer in de reden en toont belang in wat er gezegd wordt; zij laat uitpraten om daarna te antwoorden. Ook luistert zij met een belangstellend oor, zelfs al interesseert het onderwerp haar weinig. Bezoekt zij een zieke dan weet zij op te beuren, en doet niet als velen sombere verhalen over wat zij zelve wel eens geleden heeft, of anderen heeft hooren vertellen. Zij vergeet niet dat ze kwam voor de patient, en niet voor zich zelve. Een handdruk, belangstelling in wat de kranke te zeggen heeft doet zooveel goed.