Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Ernst. - Het geld ontving ik in goede orde. Wat spijt het mij vreeselijk, dat het niet goed is aangekomen. Ik zal mijn best doen U een nieuwe te bezorgen. Op dit oogenblik is het seizoen echter geheel en al afgeloopen, zoodat de winkels natuurlijk niet veel meer hebben van dien aard. De meeste trouwens - ook die waar ik de Uwe kocht - zijn des zomers in een andere seizoen-plaats. Tegen den winter zal ik schrijven aan kennissen daar, of zij mij een nieuwe willen zenden voor mijn rekening, die ik U dan overmaak, omdat ik niet wil dat gij de schade lijdt. Het spijt mij ontzettend, zooals gij wel zult begrijpen.
Ik heb niet gezegd, dat ik den bijbel aanneem als Gods Woord, omdat ik niet zoo ver ben van mij zelve als zulk een beslist-geloovige te durven voorstellen. Ik heb slechts geredeneerd tegen U, mij stellende op het standpunt van hen die dit doen, (den Bijbel als Gods Woord beschouwen), en ik heb er bijgevoegd, hoe ik-persoonlijk mij alleen kan voorstellen, dat men er troost uit put, wanneer men hem beschouwt als onfeilbaar, niet wanneer men hem bepeutert en critiseert, en voor onwaar verklaart al datgene wat er ons niet in bevalt. Want wáár is dan de troost erin? Als het maar redeneeringen zijn van menschen, wat beteekenen die dan om wat aan te hebben in leed en droefheid? En zoo ook de persoon van Jezus. Als Hij niet Gods Zoon, niet de Heiland der Wereld, niet de Middelaar en Verlosser is, hoe kan men dan zijn woorden en zijn praatjes anders dan belachelijk en pedant vinden? Hijzelf immers stelt zich als Gods Zoon voor. Neemt men dus dit niet aan, dan is Hij een verwaande eigenwijze zelfverblinde, zooals er ten allen tijde en in alle eeuwen valsche profeten te over rondloopen. En, redeneert men alles weg wat Hijzelf zeide op dit punt als fabel en legende, waarom neemt men dan de rest van zijn leven wèl aan als ‘rein’ en ‘voorbeeldig’, en weet ik wat al moois meer? Als het eene, al het goddelijke aan hem en in zijn eigen beweringen ‘legende’ is, waarom dan niet al de rest ook? - Ziehier dus mijn persoonlijk standpunt: geloof, bijbelgeloof, vind ik benijdenswaardig; modernisme vind ik negatief; een verzameling fraaie en brave woorden, maar zonder grond en zonder hoop en zonder beteekenis.
- Ik vind de volgende zinnen in Uw brief zoo héél troosteloos waar:
Maar wat blijft er over voor ons armzaligen die het gelooven niet kennen? 't Geloof aan iets Hoogers verwerpen laat, mij althans, ook hoogst onbevredigd Waaraan dan alles toe te schrijven: heel de natuur met zijn prachtige regelmaat en groote wonderen! En dan de verschillende stemmingen waaraan een mensch onderhevig is. Vanwaar die geestvervoering bij het genieten van iets schoons en het onverstoorbaar voldane gevoel als men iets goeds heeft gedaan! In zulke gevallen kan men God tenminste wél rechtvaardig noemen, en loont dan toch wel het goed en kwaad zijn meester Wel denk ik dat de eene mensch dat ook wel weer sterker zal gevoelen dan de andere; immers je hebt er die oogenschijnlijk maar goedsmoeds hun weg gaan, al hebben ze iemand het grootste onrecht gedaan of door hun hardheid en scherpheid iemands leven vergald.
Vooral die slotzinnen vind ik helaas droevig wáár, want ik-althans erger mij steeds over de ‘goedsmoedsheid’ waarmede heel wat schurken en wreedaards hun weg gaan, zonder dat het hun ooit schijnt in te vallen zichzelf anders te zien dan in het licht van 'n heel braaf mensch te zijn. Om maar één voorbeeld te noemen, wijs ik U b.v. op de helden der oorlogen, op de soldaten en officieren, die, omdat ze zoo'n voddig lintje op zich krijgen gespeld wegens betoonde ‘dapperheid’, dikwijls het voor nog heel wat bijzonders houden als ze hun naasten hebben verminkt en onder het afzichtelijkst lijden hebben beroofd van hun leven, en daarmee meteen een onnoemelijk aantal weduwen en weezen in de wereld hebben geschopt, plus al de daaruit voortvloeiende moreele en finantieele ellende. Want praat me als het U blieft niet van oorlogen om ‘het vaderland te verdedigen.’ In vorige eeuwen was er misschien eenigzins sprake van zoo iets, in de onze geschiedt alles uit politiekalleen. Denk b.v. maar eens aan dien schandelijken oorlog van '70, op touw gezet door Bismarck en Moltke, omdat ze Duitschland één wilden maken, of, wilt ge hunne eigene lezing, gewild door Eugenie, om daardoor zichzelve populair te doen worden en den dreigenden ondergang der Napoleons te verhoeden. Hoe dan ook, de beide volken-zelf, het vaderland, stonden geheel en al buiten de questie. En dáárom moest, onder geschetter en geschreeuw van patriotisme, het bloed vloeien van duizenden en duizenden mannen, die elkaar niets hadden misdaan, nooit hadden gezien; dáárvoor moesten ze elkaar leeren haten, en met verfijnde wreedheid van het leven berooven, en ‘God danken’(wat moet God toch wel bitter lachen soms daarboven om ons!) voor elke behaalde overwinning! - Zoo gaat het met elken oorlog: er zit altijd een gemeene bijbedoeling achter van politiek of
finantieel geknoei. En dan de koloniale oorlogen! Die alleen worden gemaakt om het eigen grondgebied uit te breiden, met vertrapping van alle recht en gevoel ten opzichte der ingeborenen, de waarachtige bezitters! - Wijzelf hebben in Atjeh zulk een gemeenheid op ons geweten; in Frankrijk heeft thans de regeering voor de binnenlandsche moeilijkheden een uitweg trachten te vinden in den evenzeer onrechtvaardigen oorlog tegen de Maroccanen. En heb ik geen gelijk, dat officieren en soldaten, welke men, als zij van zulke schandalige bloedige moordpartijen thuis komen, versiert met een ‘ridderorde’, zichzelf dan ten slotte nog voor héél nobel en heel bewonderenswaardig houden, en heelemaal niet stilstaan bij hetgeen zij op hun geweten hebben genomen, zonder éénige noodzaak! -
En nu nam ik opzettelijk een voorbeeld van een gebrek aan nadenken, waarover wij allen kunnen mede-oordeelen. Maar hoevele toestanden zijn er niet, waarvan alleen de betrokkenen weten, toestanden die het levensgeluk kosten aan de eene partij, terwijl de andere rondwandelt met opgeheven hoofde, zelfverzekerd, en hooggeacht, en inwendig heel goed wetend, dat hij leeft van onrechtmatig verkregen geld, van onrechtmatig veroverde betrekking, of wel zich zonnend in de algemeene achting, terwijl hij de eer en de reputatie roofde van een ander, terwijl hij zich schaamt voor de nederige moeder en vader, de ondergegane zwoegende zuster, etc., etc. Ik heb juist op dit punt zoo ontzettend veel gezien, dat ik-voor-mij geloof hoe verreweg de