Vaardigheid in 't zuiver schrijven van de gebruikelijkste woorden. Ik leer ze weinig grammatica en nog minder grammaticale termen. Bij mij is het hoofdzaak, dat ze later - zelfstandig - zonder brievenboek - kunnen schrijven aan een Oom en Tante, bij wie ze eenige dagen uit logeeren zullen gaan, aan een neef of kennis, die ziek is, aan een patroon, een eigenaar van een winkel, bij wien ze graag in dienst willen treden. Bij mij krijgen ze modellen van advertenties onder de oogen waarnaar ze zelf nieuwe advertenties moeten schrijven.’ -
De Volkschool - dit wilde het Hoofd zijn collega duidelijk maken - heeft andere eischen dan de school, die voorbereidt voor hoogere inrichtingen of voor een examen. Aan die hoogere (Burgerscholen en Gymnasia) zelf gaat het ook al weer als op de lagere school: De mooie Latijnsche spreuk: ‘Niet voor de school maar voor het Leven,’ wordt al te veel uit het oog verloren. Een wetenschappelijke opleiding krijgen de jongeheeren en dames, maar het vakonderwijs is bij ons te lande nog gebrekkig geregeld: Veel kennis doen ze op, maar dat velerlei kweekt schijngeleerdheid, terwijl degelijkheid er onder lijdt:
De School (de middelbare en de lagere beide) kon een goede dienaresse van de Maatschappij worden, door den persoonlijken invloed, dien de onderwijzers (leeraars) op het zieleleven der leerlingen uitoefenen, door den ernst, waarmee de paedagogen de opleiding tot Christelijke en Maatschappelijke deugden zoeken te volbrengen, door een grootere samenwerking van school en huisgezin, en niet te vergeten - - - - een beperkter omvang van de leerstof in de verschillende vakken.
Te weinig tijd voor die groote massa leerstof, ziedaar een euvel, waaraan ons onderwijs lijdt: De gejaagdheid - een onmiddellijk gevolg ervan - bezorgt verstrooidheid, waanwijsheid, oppervlakkigheid en gemis aan zelfvertrouwen.
Met halfkennis is de jeugd gewoon tevreden te zijn. En in plaats van denkende wezens, die van halfheid en napraterij een afkeer hebben, kweekt de school juist van die beunhazen, die zich later heel wat op hun kundigheden en hun kennis laten voorstaan en toch maar knoeiers en marktschreeuwers in hun vak blijken te zijn.
Aan de Lagere School de Eer, dat onze volwassen jongens en meisjes zooveel belooven, met al die wijsheid, die er in de school werd ingepompt, en waarmee ze op 12 à 13 jarigen leeftijd de inrichting verlaten, zoo knap dat de ouders en grootouders trotsch zijn op die miniatuur-geleerden, en uitroepen: ‘Wat weten de kinderen tegenwoordig toch een massa meer dan vroeger!’
Maar draagt de school, (de Middelbare - of inrichtingen, die daarmee gelijk staan, - in de eerste plaats), ook niet de schuld, dat die veelbelovende jeugd onder teleurstellingen zoo spoedig het hoofd verliest en den moed laat zinken, dat er zoovele burgerscholieren en gymnasiasten zenuwziek worden op een leeftijd, dat de maatschappij ze rijp acht, om op eigen beenen te staan?
Een man van gezag in Duitschland Paul Ernst, dus niet de eerste de beste, spreekt in denzelfden geest over de scholen voor middelbaar- en gymnasiaal onderwijs aan gene zijde der grens:
Ook hij valt de uitgebreidheid van het leerplan en den rooster van werkzaamheden aan; omdat hij - en honderden met hem - niet tevreden zijn met de resultaten van het onderwijs op die scholen.
‘De school voedt niet op,’ zegt hij, ‘de school leert slechts vakken: werktuigkunde, hooge en hoogere wiskunde, benevens de Perzische oorlogen, de Romeinsche keizers en de oud-Grieksche geschiedenis. En die vakken heeten dan noodig voor de algemeene ontwikkeling, maar ze missen elk verband met de praktijk van het leven.
Zoo komt het - zegt deze geleerde verder - dat de school niet toekomstige officieren, postambtenaren, kunstenaars, vorsten, griffiers, groot-industrieelen, rechters, handelaars, dokters, enz. enz. aflevert, maar uitsluitend: “Oberlehrer”.
Maak onderscheid tusschen scholen, die voor kunstenaars, officieren, handelaars, e.a. opleiden. Maar let dan ook meer dan tot nog toe op de karaktervorming van het individu, door b.v. aan elke klasse een afzonderlijken opvoeder toe te voegen. De leeraars mogen zich met de verstandelijke opleiding en het vakonderwijs bezig houden. De opvoeder moet zorgen voor de ontwikkeling van den geest en het gemoedsleven.’
Het was te verwachten, dat er op de redeneering van Paul Ernst en vooral op de aanstelling van afzonderlijke paedagogen van meer dan eene zijde aanmerkingen zouden worden gemaakt en de Oberlehrer Paul Ernst van repliek dienden: