daardoor weldra, dat een even practische als gemakkelijke en goedkoope hoofdbedekking, welke in het buitenland, op reis, aan boord, in treinen, bij allerlei gelegenheden in een woord van dien aard, werd gedragen door jonge, méér bedaagde, en zelfs oude vrouwen, uit alle klassen der maatschappij, in den Haag nog gansch en al behoorde tot het genre: Nie dagewesen! Het is nu eenmaal een feit, waarin de Hollander, schijnt het, een eer stelt achter aan te komen in zulke dingen van toilet! - Niet voor niets zeide mij eens de chef van een onzer grootste Haagsche modemagazijnen: ‘Als de dames hier eerst gezien hebben wat de vreemdelingen op Scheveningen durven dragen, dan eerst durven ze óók. - De nouveautés, die ik in het voorjaar laat komen, worden niet gekocht alvorens de dames ín den zomer - als die kleinigheden alweer verouderd zijn in het buitenland, want het zijn meestal snufjes van één dag - ontdekt hebben dat en hoe de Amerikanen en Engelschen een en ander dragen op Scheveningen. Nadoen, tot meer dan dat brengen ze het meestal niet.’ -
Inderdaad, de reis-voiles b.v., gestrikt om hoed of pet tegen den wind, hebben lang sinds bij elk die gedistingueerd gekleed gaat afgedaan in het buitenland, om bij ons terzelfder tijd pas ingang te vinden als haute nouveauté! Met verbazing las ik dienaangaande dezen winter de verrukte mode-causerieën in méér dan een hollandsch blad, op hetzelfde oogenblik waarop in Parijs, of aan de Riviera, of in Londen, niemand er aan zou denken zulk een omgestrikte voile anders te dragen dan uit noodzaak, in storm of regen-weer, maar volstrekt niet, - zooals het, jaren geleden al, in de mode kwam in het begin dezer voiles - op reis en in den zomer, bij wijze van chic, van toilet-versiering. En hetzelfde geldt thans óók voor de petten, welke hier in den Haag voor haute nouveauté schijnen te gelden, terzelfder tijd waarop ze elders ter wereld alleen maar in aanmerking komen voor practisch gebruik van reis of trein of regenweer. Toen ik eenige weken geleden uit het buitenland terugkeerde, trof mij reeds onmiddelijk bij mijn aankomst die uniform-pet-mode voor jan en alleman, jong en oud, backfisch, en moeder van kinderen! Ik heb sedert bij uitzondering veel mooi en warm weer hier gehad, dagen lang, en daardoor lichte zomer-blouses en neteldoeksche japonnetjes en witte rokken aanschouwd bij de vleet, maar... de draagsters van die dikwijls heel elegante, bij allen eenvoud toch heel smaakvolle en luchte zomertoiletjes waren meestal onafscheidelijk van de pet, de dikke, wollen, en ongekleede, en onzomerachtige pet, die, practisch en aanbevelenswaardig, en flattant zelfs, als zij gedragen wordt op het juiste oogenblik, bij het er voor passende toilet, en onder er voor geschikte omstandigheden, de draagster ervan maakt tot een onvrouwelijke, leelijke caricatuur wanneer zij haar opzet zonder oordeel des onderscheids, bij alle toiletten, bij alle gelegenheden, bij het mooiste weder!
Er moet een zin, een gedachte zijn in onze kleeding wanneer wij ons wezenlijk goed willen kleeden. Zich goed-kleeden is niet zich duur-kleeden; het is zich met smaak kleeden. Een goede smaak gebiedt vóór alles dat we ons rekenschap geven van dat verband, dat bestaat tusschen ons toilet en de uiterlijke omstandigheden waarin we ons bevinden. - Al kunt ge nog zoo goed tegen de warmte, toch staat het altijd leelijk en opgedirkt, wanneer ge om ‘mooi’ te wezen rondwandelt met een dikke ruche om uw hals, of versierd met allerlei onnoodigen opschik van halskettingen, medaillons, ringen, al datgene in een woord, dat te véél is wanneer alles snakt naar koelte, en daardoor wegneemt het idee van frischheid. Om dezelfde reden doet wit of een ander luchtig iets zooveel smaakvoller aan dan ‘gekleede’, zwaar-gegarneerde zomerjaponnetjes, van voile-stof of iets anders, dat misschien heel duur, maar in de hitte niet elegant is. - Op een ander gebied, er moet zin zijn in onze kleedij óók wanneer we een bezoek ergens afleggen van rouw en droefheid, al laat die rouw of die droefheid ons zelf misschien koud. Niets schreeuwt meer tegen gesloten blinden in een sterfhuis, dan een gekleede lichte zomerjapon met een fleurigen hoed! Ik herinner me hoe ik-zelve eens zulk een bezoek heb gehad, van iemand die, daarvan ben ik overtuigd, het o zoo goed méénde met me, maar die voor die gelegenheid haar ‘Paaschbeste’ had aangetrokken, waarin ze, met kanten en strikken en linten overdadig uitgedoscht, een wanklank was met de oprecht-gemeende woorden van ernstige deelneming die zij tot mij sprak. -
Zoo ook met de petten! Er is geen zin in een toilet dat, gekleed wat de rest betreft, wordt gekroond door een altijd uitteraard ongekleede pet, laat die misschien op het gezichtje dat er onder zit heel flatteerend staan! Er is geen zin in het zware en voor slecht-weer bestemde van de pet, wanneer zij wordt gedragen op den snikheeten-zomerdag, bij een luchte witte blouse en dunne rok. Oòk op de fiets staat zij dan niet, en is een matelot, als de leeftijd der fietseres het toelaat, anders een eenvoudig gegarneerde stroohoed, oneindig gedistingueerder. En wat te zeggen van de voiles, gestrikt om die petten, op dagen waarop iedereen hapt naar lucht, en de meest volkomen windstilte het onnoodig maakt tot zulk een hulpmiddel