De Hollandsche Lelie. Jaargang 21
(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbeschouwing.Dagboek eener rampzalige
| |
[pagina 820]
| |
toe een waarschuwing voor meisjes, die voor betrekkingen op advertenties schrijven, waarachter men niets onzedelijks vermoedt. De rampzalige dan begint met haar dagboek te schrijven op nieuwjaar en vertelt dan hoe ze, zestien jaar zijnde, nu voor 't eerst mocht opblijven, om oudejaarsavond te vieren met haar andere zusters en moeder (weduwe). Op dien avond is er een groot gezelschap aanwezig en moet zij de ondervinding opdoen, dat haar moeder zedelijk laag staat, dat ze coquetteert met heeren en dat ze zich dronken drinkt aan champagne. Een jonge schilder, daar aanwezig, laat Victoria naar bed gaan op een oogenblik, dat hij de tooneelen niet geschikt vindt voor de oogen van een zestienjarig meìsje. De oogen gaan haar open nà dien avond en Victoria besluit de ouderlijke woning te verlaten en zich in den Haag te vestigen om zich te bekwamen voor de muziek. Daar ontmoet zij weder den schilder van der Meer die haar met oudejaarsavond om haar bestwil naar bed stuurde en aan wien zij onbewust bleef denken. Zooals men vanzelf begrijpt, wordt deze verhouding een innige en Victoria is doodelijk van den jongen man, wien 't eigenlijk slechts te doen is om haar lichaam. Haar moeder en zusters vestigen zich later ook in den Haag; de eerste tracht haar te laten huwen met een ouden rijken baron, maar Victoria weigert beslist en later verneemt ze, dat diezelfde baron al de schulden harer moeder betaalt en deze in ruil daarvoor Victoria's lichaam beloofde. Het ongelukkige meisje, tot de conclusie gekomen, dat v.d. Meer haar bedriegt, wil weg uit haar moeders huis en schrijft op een advertentie voor gezelschapsdame. Alles komt in orde, deze dame zou haar afhalen aan 't station, als herkenningsteeken een zakdoek; ze ontmoeten elkaar, maar vóórdat zij wegrijden moet ze eerst een contract teekenen voor zes maanden, hetgeen zij willig deed. En nu die vreeselijke ontgoocheling van Victoria toen ze dienzelfden nacht bemerkte, dat ze in een verdacht huis was aangeland! Den volgenden dag wil ze weg, maar mevrouw wijst haar op het contract en zij zou dan de politie er bij halen. Zij wilde niet terug naar hare moeder, voor wie zij haat en afschuw voelde, zij wist geen raad en bleef. Victoria zinkt hoe langer hoe dieper; nadat het huis opgedoekt was, komt ze in een café waar ze de heeren moet bedienen en moet aanzetten om te spelen; ze doet 't zóó goed, dat ze telkens een pluimpje krijgt van den chef. In dat café maakt ze kennis met een student, die dadelijk ‘follement épris’ van haar is. Hij ziet dadelijk, dat Victora, niet zóó-eene is en behandelt haar daar naar. Zij, altijd eerlijk zijnde, vertelt hem haar lijdensgeschiedenis en tòch wil hij haar trouwen. Een vrouw, zóó-eene is blij, als zoo iets haar geboden wordt, zou direct toehappen, liever dan dat moeilijke bestaan voort te leven, maar neen, Victoria is edel, zij bezit grootheid van ziel. Niettegenstaande zij verbazend veel van hem houdt, mag zij zijn vrouw niet worden, zij is al te diep gezonken. Even als haar moeder, is zij óók aan champagne verslaafd en op het laatst, als zij voor goed afscheid neemt van den student en geen geld meer heeft, dan verkoopt ze haar dagboek, haar trouwe boek, dat alles heeft meêgemaakt, schrijvende aan den uitgever, dat zij met dit dagboek hem ook haar ziel verkocht! In een café drinkt ze nog goed wat champagne en verdrinkt zich dan - - In één der vijvers van het Vondelpark werd haar lijk gevonden - - Dit dagboek is uiterst coulant en boeiend en natuurlijk geschreven en lijdt in 't geheel niet, zooals zoo veel dagboeken, aan gerektheid. Wat heeft Victoria de Brennes het dagboek alles minutieus verteld en wat is zij het ten allen tijde trouw gebleven! Hoe mooi is die veelomvattende liefde voor v.d. Meer beschreven en hoe natuurlijk is, die liefde ontkiemd. Eén ding echter kan ik mij nog niet voorstellen en wel dit. Waàrom vluchtte Victoria niet uit dat huis, toen zij merkte, waár zij was aangeland? Of was zij bevreesd voor de politie, en wist zij dan vermoedelijk niet, dat er in Amsterdam een ‘tehuis voor vrouwen’ bestaat, waarin zij zeker dadelijk zou opgenomen worden??
C. ARNTZENIUS. |
|