Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus met verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Een abonnee. - Hier ontvangt gij het in het voorgaande nommer U beloofde antwoord op Uw brief. Inderdaad is mijn hondenliefde onuitputtelijk, maar ik kan zulke lange verbalen, nog wel vertaald, niet opnemen op dien grond alleen, dat zij mij bevallen. Ik moet ook rekening houden met de vele aanwezige oorspronkelijke copie, de verschillende smaken, de beperkte plaatsruimte van een weekblad, enz. Het meest aan te raden is in Uw geval geen belletrie te vertalen uit het Fransch, Engelsch of Duitsch, maar liever historie, levensbeschrijvingen, etc. Waarom het ‘onaantrekkelijk’ in iemand zou zijn niet van vruchten te houden, kan ik niet begrijpen; ook kan ik daarin niets ‘prozaisch’ vinden, eerder het tegendeel, want m.i. is het prozaischer een rijpe perzik of tros druiven op te eten, dan die vruchten in volle schoonheid te laten hangen. Daarentegen ben ik het volkomen met U eens, dat ik iemand, die niet houdt van bloemen, per-se onaantrekkelijk zou vinden. Maar zou er zoo iemand bestaan? Althans iemand die dat durft uitspreken? Iedereen doet alsof hij of zij op bloemen is gesteld; dat hoort er zoo bij. Ik was nog een aankomend meisje, toen een wat ouder kennisje, werelddametje van top tot teen, mij eens vroeg: ‘Houdt je van bloemen?’
‘Ja,’ zei ik volmondig. Zij deelde mij toen de volgende les uit, die ik altijd heb onthouden als een fraai staaltje van de ‘opvoeding’, liever gezegd de gewilde lievigheid, waarmede meisjes worden afgericht op het zich schijnheilig-zachtzinnig voordoen:
‘Dat hoort ook zoo, zie je. Want een jong-meisje, zoo als wij zijn, moet houden van vogeltjes en van bloemen en van kindertjes!’
Ik hield niet van ‘kindertjes’ in dien tijd; ik vond ze ‘vies’, en ik geneerde mij niet het te zeggen ook!
Ik heb al meer in de Lelie gezegd, dat ik iemand, die niet houdt van dieren, niet vertrouw, en houd voor slecht, valsch, egoïst. Gij moet mij wèl begrijpen. Er zijn heel veel menschen, die bang zijn voor honden, katten, vogels, etc., omdat zij nooit gewoon waren om te gaan met dieren. Zulke menschen zullen gewoonlijk, zoodra zij hen leeren kennen, die angst verliezen, en vertrouwelijk worden met hen, maar zelfs, al is dit niet het geval, dan nog behoeven zij dáárom niet slecht of valsch te zijn, zoolang zij maar goed zijn voor het dier, en inzien dat het recht heeft op een goede behandeling. Ik denk echter aan hen, die altijd praten van: 't Is ‘maar’ 'n dier, die een dier verwaarloozen, plagen, aan zijn lot overlaten als het lijdt, etc., al dezulken vertrouw ik niet, en houd ik voor beslist slecht van karakter. Ook gaat het bij mij onvoorwaardelijk door, dat iemand, tegen wien een hond een uitgesproken, niet te overwinnen antipathie toont, absoluut onbetrouwbaar is. De bewijzen daarvan heb ik meermalen ondervonden. - Nu kom ik tot de ‘vragen’ die gij mij doet, en waarop ik U hier maar heel kortelijk antwoord, omdat ik in den a.s. jaargang een soort herinnering van mijn leven zal geven, in overleg met den uitgever, waarin ik die dingen meer uitvoerig aanroer. - Bij welke romans ik werkelijk genoten heb? Ja, dan kom ik reeds in een vroegeren tijd, want in de laatste jaren moet ik zooveel van dien aard lezen voor recensies en critieken, dat ik voor uitspanning nooit iets lees, dan geschiedenis en geschiedkundige mémoires, en - spotbladen in den geest van Simplicissimus, etc. Want, zoodra men iets leest, omdat het werk is, arbeid, geniet men niet eigenlijk meer, want dan spant men zich niet uit, maar in. Ook heeft al die belletrie het vermogen verloren mij te boeien, zelfs waar het zeer goede
auteurs geldt, en dientengevolge heb ik alleen belangstelling voor wat werkelijk is gebeurd, en wat zooveel interessanter, en dikwijls zooveel treffender-óók is, dan de ingewikkeldste romans. Speciaal de mémoires uit den tijd vóór en na de fransche revolutie, alles ook wat betrekking heeft op het leven van Napoleon I, lees en herlees ik met de meest mogelijke voorliefde.
Toen ik veel jonger was, heb ik genoten, op een ietwat sentimenteele manier, van the Heir of Redclyffe en het later als volwassene met groot genoegen herlezen. - Mijn vader liet mij, misschien was ik er wat jong voor, want het désillusioneerde mij voor altijd te vroeg, Vanity fair van Thackeray lezen, en ik geloof dat ik van alle boeken ter wereld van dien roman het meest heb genoten, omdat ik volkomen in staat was, ondanks mijn jeugd, het genie van dezen auteur te waardeeren, mij te amuseeren ook met zijn prachtige en rake wereld-ontleding. Helaas echter, misschien heb ik ook nooit zóó geleden door een boek, dan door dit zelfde Vanity-fair, dat als een gordijn afrukte voor mijn oogen, mij ineens de naakte ruwe waarheid liet zien.
Anna Karenine, La guerre et la paix, zijn de boeken van Tolstoi die een machtigen indruk op mij maakten. Die Waffen Nieder heeft, evenals Vanity-fair, een gordijn voor mijn oogen verscheurd; sinds ik dat boek las, kan ik noch voor leger, noch voor vaderlandsliefde, noch voor zegepraal en dankgebeden ook maar iets voelen. Ik heb dien roman ‘verslonden’ dat is het rechte woord. Dat deed ik trouwens van kind af met elk boek dal mij interesseerde, omdat ik heel gauw las. Ik zou U nu nog kunnen zeggen, dat Ibsen en Kielland beide een onberekenbaren invloed hadden op mij, maar ik zou op deze plaats te uitgebreid worden als ik daarop verder inging. Alleen wil ik U vertellen, dat ik bij het der wereld zoo scherp geeselende, dat opklinkt