De Hollandsche Lelie. Jaargang 21
(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 596]
| |
wonderaar van den dichter, bezit dit voorrecht en gaf tot dusverre ook al de primeurs van diens werken. Premières, van wèlken auteur - óók, beteekenen altijd min of meer theaterevenementen. Groote of kleine evenementen, al naar gelang van des schrijvers bekendheid en geliefdheid. Premières van Gerhardt Hauptmann rangschikken zich zonder uitzondering onder de meest interessante. Ten eerste om het werk zelf - Hauptmann is een der gróótste dichters van het tegenwoordige Duitschland - ten tweede om de stemmingen van vóór- en tégenpartij, die op zulk een avond vechten om het laatste woord te hebben en daardoor menigmaal het lot van het werk beslissen. Zoo ook nù weer. Sissers en kloppers hebben zich in den loop van den avond duchtig aan het werk gezet, maar... de sissers hebben den vlag moeten strijken voor enthousiaste bravoroepers, en voor enkele zakdoek-wuivers. Reeds na het éérste bedrijf, toen hiervoor eigenlijk nog géén absolute noodzakelijkheid bestond, toen de artistieke innerlijke stemming nog maar nauwelijks opgewekt was, werd reeds hard geapplaudiseerd. Vrienden van Hauptmann die zich hierdoor bemerkbaar wilden maken - dat echter de ergernis der tegenpartij uitlokte. Zoodat bij de volgende bedrijven de verwachte tweestrijd kwam. En mèt dezen tweestrijd ook de dichter, die toen voor het voetlicht trad om zijn vrienden dank te zeggen voor hun bemoeiingen hèm en zijn werk te huldigen. Van ‘huldigen’ kon ook alléén sprake zijn, voor ‘redden’ was alle kans verkeken. Want, al waren de sissers niet weinige, en al deden die contra-manifestanten niet zóó bar grof door op sleutels, of ander huisraad, muziek te maken zooals verleden jaar - dergelijke geluiden geven den dichter genoeg te verstaan dat hij lang niet het spel gewonnen heeft, en onbevredigden naar huis heeft laten gaan. Voor het uiterlijk was het dus een victorie voor Hauptmann's vrienden, en voor het Lessingtheater, niet voor Hauptmann zelf... ‘Kaiser Karl's Geisel,’ noemt de dichter zijn werk en betitelt het verder als ‘Legendenspiel.’ Een sprookje dus, een fatasiebeeld, met, als middelpunt, een groot Duitsch Keizer, Karel, geheeten. In het oude testament staat het volgende: - En toen Koning David oud werd, en hoog in jaren stond, kon hij niet meer warm worden, hoe men hem ook met kleederen bedekte. - Toen spraken zijne knechten tot hem; laten wij onzen heer Koning eene maagd zoeken, een jonkvrouw, die voor den Koning staan zal, en hem verzorgen, en in zijne armen slapen zal, en verwarmen onzen heer den Koning. - En zij zochten een schoone maagd tot in alle landen waarin Israël heerschte en vonden Abisag van Sunem en brachten haar den Koning.... Dezen Koning David heeft Hauptmann als hoofdpersoon van zijn werk gemaakt, maar hem Keizer Karel genoemd. Uit de keizerwereld van den ouden Germanentijd neemt hij de grootste en sterkste heldenfiguur in en hier maakt men hem tot een zwakken grijsaard die zijn plichten als heerscher verzuimt, de belangen van zijn land verwaarloost en vergeet, omdat hij vergaat in zinnelijke liefde voor een kind in jaren, een vrouw in hartstocht.... Deze grijsaard ziet namelijk plotseling een meisje voor zich staan, dat door de overwonnen vijanden, de Saksers, als gijzelaar achtergelaten werd en door hem in een klooster zal worden opgesloten. Dadelijk ontbrandt hij voor het jonge kind, met het onschuldige aangezicht van een engel, maar met het duivelsche karakter van een deerne, in felle liefde. De zinnen van den ouden Keizer, met het eerwaardige, lange, wit-baardige gelaat, worden zóó door het mooie duivelskind - Gersuind heet zij bij Hauptmann - bekoord, dat hij haar van uit het klooster in zijn paleìs laat brengen. Toch, al vlamt ook de jonge hartstocht hóóg op in het oude gemoed, toch zegeviert de wijsheid, het verlangen tot beteren. Hij wil van den duivel een engel maken, van de zedenlooze een deugdzame. Naast zijn mannelijke liefde voor het kind-meisje, ontwaakt de vaderlijke. Maar Gersuind is hiermede niet gediend. 's Nachts verlaat zij heimelijk het paleis om orgiën te vieren met de laagste onderdanen des Keizers, met arbeiders, en met wie zij maar krijgen kan. Dit vertoornt den ouden Keizer dermate dat hij haar verstoot en wegjaagt uit zijn hart en uit zijn paleis. Maar toen gebeurde het wonderbaarlijke, het mooie echte ‘wonder’ uit elk heerlijk sprookje. De zonde, en de duivel wijken uit Gersuind's ziel. Zij weent en klaagt om | |
[pagina 597]
| |
den grijzen Keizer, dien zij lief krijgt, al kon hij ook haar grootvader zijn. Teruggekeerd in het klooster, vol berouw over haar lichtzinnig leven, vol verlangen, sterft zij echter plotseling - door een giftdronk van een valschen kanselier - in de armen van een Non. En ook de Keizer wordt verteerd door berouw en verlangen - maar Gersuind treft hij niet meer levend aan. En in zijn weemoed om het doode kind, ontwaakt, ná den gemoeds-opstand, weer nieuwe gemoedsrust, en met deze lust ook levenskracht. Met getrokken zwaard vertoont hij zich voor zijn morrend volk. In den strijd die hem wacht zal hij zijn liefde vergeten...
Het thema Weldadigheid inspireert, en geeft aanleiding tot allerlei uitingen en tot velerlei combinaties. Zoo kwam men op den niet alledaagschen inval, om, voor een liefdadige inrichting, waarvan de Keizerin Beschermvrouwe is, een tentoonstelling te organiseeren van feestelijke gedekte tafels. Het sprookje van ‘tafeltje dek je!’, is sedert eenige dagen in drie en twintig exemplaren te bewonderen. Liefdadige dames hebben, al naar gelang van haar persoonlijken smaak en opvatting, dat sprookje geïllustreerd in de elegante zalen van het Hohenzollern-Kunst-gewerbehaus, in de profane Leipzigerstrasse. Een aardige afwisseling dus op de gewoonlijke bazars en fancy-fairs. Het spreekt vanzelf, dat de Keizerlijke Beschermvrouwe met eenige prinsessen en hofdames, de tentoonstelling als éérste gast bezichtigde. H.M. moet opgetogen zijn geweest over het eigenaardige idée, zij heeft de kunstsmaak der dames zeer geprezen en sprak den wensch uit, dat deze tentoonstelling er toe moge bijdragen om de behagelijkheid en den goeden smaak in het Duitsche huis verder te ontwikkelen. En al die elegante vrouwen en jonge dames, die kort daarop in de modernste promenadetoiletten de verschillende zalen vulden, die zalen vulden, die scherp kritiseerden en levendig disputeerden, al die elegante salonpopjes, die ongetwijfeld reeds méérmalen aan luxueus gedekte tafels dineerden en soupeerden, hebben uit deze tentoonstelling, waarvan Vorstin von Bülow de voorzittende was, en nog drie andere ministervrouwen in het Eerecomité zaten, kunnen leeren hoe het wel en hoe het niet moet gedaan worden. Drieëntwintig tafels waren gedekt, en bijna zonder uitzondering was het werk van dames uit den hoogsten kring, die hier het bewijs hadden wilden leveren, dat zij niet alleen de routine zich hadden eigen gemaakt van in gezelschappen zich uiterst correct en smaakvol te kunnen bewegen, maar dat zij tevens over goeden smaak en kunstzin en fantasie te beschikken hadden. Wat die fantasie betreft: sommige dames schoten voorbij het doel van een feestelijk gedekten tafel, waar het, bij allen stijl en mooie arrangementen, toch voornamelijk op comfort van den gast dient áán te komen. De eerste tafel waaraan wij voorbijgaan, heeft de kunstschilder Otto Haas - Heye gearrangeerd. Wit schijnt zijn lievelingskleur te zijn, want op het glanzend witte damast prijken wit porseleinen servies en witte rozen. De witte kleur is zóó consequent vastgehouden, dat de indruk er van monotoon is. Ministervrouwe von Studwitz heeft haar tafel in goud- en lila-kleur gehouden. Rijkelijk zijn overal viooltjes uitgestrooid, en het gouden Louis XVI servies stamt uit het voormalig bezit van Prinses von Biron-Kurland. In Biedermeierstijl is de gedekte tafel van een jonge dame gehouden. Een bekende schilderes had den karakteristieken inval een jachttafel te arrangeeren, met milieu, messen en vorken versierd met gewei-stukken: overal dennentakken over de tafel gespreid plus rare que beau, maar toch wel eigenaardig. Een zeer smaakvol arrangement zagen wij op een tafel, die uitsluitend met langstelige rozen versierd was. In het midden prijkte een kristallen lustre, waaruit witte linten neerdaalden en zich vereenigden in een groote mand met anemonen gevuld: een èchte dinertafel, waar degene, die in het midden zijn plaats heeft gekregen, voor den aanblik van zijn overbuurman gespaard blijft! Verder versierde dejeuner-tafels, theetafels, een pic-nic-tafel onder een tent, met daartoe passende tuinmeubels, vruchten, veldbloemen, alles los gegroepeerd, en heel weldadig vroolijk. Een tafel met - ik geloofde mijn oogen nauwelijks - een ‘stemmingsvolle’ parkdecoratie, paadjes van grint, eene witte zuilen-tempeltje, bloemperkjes, witte beeldjes versierd.... hoe komt men op 't idee! Eenige dames hadden haar tafels in een zeker genre gehouden, Louis XV stijl bijv., die voornamelijk door kostbare porceleinen milieus de aan- | |
[pagina 598]
| |
dacht trokken. Een empire-tafel is gedeeltelijk met mos bedekt waarin kleine bloemenkransen zijn ingelegd... hier en daar ziet men van louter bloemen de tafel niet.... Wij merken ook een historischen tafel op. Architekt Ernst Lessing heeft een tafel uit den tijd van Friedrich Willem II gearrangeerd, met rood damast meubelen, de wanden met empírestof bekleed, de schìlderijen, het servies, alles in stijl met den toenmaligen tijd. Wij gaan aan tafels voorbij, die reusachtige milieu-versieringen dragen, geflankeerd door brandende candelabres, zoodat zij den indruk maken van katafalken. Heel lief, duitsch-poeziëvol, is een met klaverblad-garnituur gerankschikte bruidstafel - waarop zelfs het menu niet ontbreekt. Een japansche tafel met de héérlijkste, grilligste orchideën getooid, en echt bronzen vazen, en schotels en bakjes. Een tafel met geele tulpen bedekt; een tafel met paarsche sierkoolbladen, hoogst smaakvol en eigenaardig bedacht, met, voor elken plaats, een brandende oud-tinnen kandelaber. Dan een tafel met guirlandes van laurier... Véél verscheidenheid zag men, maar tenslotte ontdekte ons oog toch véél gewilds, véél quas - schilderachtigs in de meeste arrangementen. Men scheen zoo héél erg gezocht te hebben naar iets aparts, om toch vooràl niet dat terugtegeven, dat men reeds eenmaal-zoo-ongeveer bij zijn gastvrouw gezien hàd... En daardoor was er méér opschik, geestelooze tafel-opschik, ontstaan, dan men wel verwacht had hier te zullen vinden, daar alle dames toch beóógd hadden alléén smaaken kunst-volle schikkingen te geven.
Intusschen is het aantal der Berlijnsche schouwburgen alweer met één gebouw vermeerderd. Men - kunstjeugd - heeft het noodzakelijk gevonden een Friedrich Hebbeltheater in het leven te roepen. Een theater dus, waarin men uitsluitend Hebbelsche werken uitvoert? Men zou stellig hierop een bevestigend antwoord kunnen verwachten. Maar het tegendeel is het geval. Want in het Hebbeltheater zullen alle moderne tooneelwerken, van vermeende of werkelijke waarde, worden opgevoerd. Toch was de openingsavond van het gebouw in de Königgrätzerstrasse aan den diepzinnigen, grooten dramaturg Friedrich Hebbel gewijd en koos men daartoe zijn Maria Magdalena. Dit stuk met zijn allertreurigsten inhoud, met zijn opéénhooping van ellende en jammer, met zijn uitbeelding van het tragische lot van het huisgezin des timmermans Anton is reeds meermalen en in verschillende schouwburgen, opgevoerd. Steeds trachtte men en hoopte men het werk voor de Bühne te winnen, maar stééds met negatief succes. Ook nu weer bleef de belangstelling - ofschoon het programma zeer veel nieuwe namen gaf en jonge talenten zich voor het eerst aan de Berlijnsche kritiek blootstelden - ook nu weer bleef de belangstelling slechts voor een deel bij het reeds bekende werk. De bezichtiging van den nieuwen schouw burg, die 800 personen bevatten kon in een amphiteatersgewijze opgebouwde toeschouwerszaal, de wanden met hooge houtbetimmeringen bekleed, terwijl ook de Bühne-zelf, langs-den-voorhang, ingesloten is door een ebbenhouten lijst, deze bezíchtiging boeide aan velen méér dan de eigenlijke vertooning van het Hebbelsche drama, dat, bij de nieuwe regie, met teveel wéék sentiment, sentimentaliteit, werd gegeven. Aan dezen openbaren openingsavond van het Theater, heeft zijn Directeur Dr. Robert, een ‘nieuwigheid’ doen voorafgaan: een generale repetitie voor geïnviteerd publiek. Niet-zoo-eene repetitie voor de vrienden van den auteur, voor zijn aanhang en voor den Directeur, neen, - een ‘generalprobe’ in gala, wil het Hebbeltheater instellen, een generale repetitie die als voor-première in aanmerking komt. Met dit ééne verschil: dat het betalende publiek tot deze voor-première géén toegang verkrijgt. Alleen de pers. Deze nieuwigheid: aan de publieke première te laten vóóraf-gaan een voorstelling voor geïnviteerde toeschouwers en voor kritiek, wil de Directeur van het theater ook in den vervolge handhaven, en hij geeft het ter navolging over aan de andere Berlijnsche theaters. Maar dit idée, dat hier géén bijval heeft gevonden, bij geen enkelen theaterdirecteur, en dat ook buitendien geheel onbekend is, is in Parijs een oude instelling. De generale repetities in de Parijsche schouwburgen zijn groote evenementen, voornamelijk voor de hooge gezelschapskringen die hieraan deelnemen. Alles wat tot de kunst behoort en daartoe behooren wil, woont deze voor-première bij. De dames verschijnen in groot toilet, de | |
[pagina 599]
| |
heeren in frack of smoking, in het théater heerscht de echte stemming van een Première. Het publiek denkt er daar niet aan, partij te nemen tegen of vóór den auteur, het laat zich in zijn beoordeeling over werk en vertooning in het minst niet beïnvloeden door het idée dat men zich als gast van den Directeur in het theater bevindt. Geenszins. In Parijs beslist de generale repetitie het lot van het stuk, want het publiek van die vóórpremière is juist het première-publiek dat over het werk beslissen wil. Terwijl deze omstandigheid in Berlijn niet bestaat- of bestaan kàn. Hier hangt het wèl of wee van het tooneelstuk uitsluitend àf van het betalende publiek, van vóór en tegenpartij, van vriend en vijand, van elkeen, die voor zijn plaats de noodige som betalen wil, en op zulk een premièren-avond aan zijn indrukken verlangt uiting te geven. Als gast zou men zich hier bedrukt gevoelen, half gedwongen in den geest van den Directeur zich te gedragen. Een ommevraag aan de verschillende theaterdirecteuren toont genoegzaam aan, dat Dr. Robert's nieuwigheid hier vooralsnog géén burgerrecht zal verkrijgen, want wat bij de opening van een nieuwen schouwburg gepermitteerd is, dat kan voor andere voorstellingen niet in aanmerking komen. Een groot verschil meenen die heeren, vormt een geïnviteerd publiek, dat bestaat uit schrijvers en literaten, en een betalend publiek, dat uit verschillende elementen is samengesteld. Een première zònder dit betalende publiek achten zij dan ook voor een ding der onmogelijkheid. Dr. Brahm van het Duitsches théater, en Dr. Barnowski van het kleines théater maken hierop eene uitzondering. Dr. Brahm gaat zelfs zóó ver door het nieuwe idée - waaraan de Parijsche idée ten grondslag moet liggen - tamelijk toetejuichen. Een parterre van kunstvrienden en literaten als gasten te nooden, en die gasten als rechters aantestellen over het levenslot van het tooneelwerk, vindt hij gansch geen onaannemelijk ding. Terwijl Dr. Barnowski juist het tegendeel zou willen verlangen en aanbevelen. Namelijk dit: om bij de Première géén pers en géén literair publiek toetelaten. Deze eerst bij de twééde voorstelling toegang te geven. Dit voorstel, hoe paradox het ook moge klinken, heeft véél voor-zich. Want bij een twééde voorstelling zijn, zoowel de artiesten als het publiek, véél rustiger, is de koortsachtige spanning voor een première voorbij, verzwakt. De opwinding, de agitatie, die bij de allereerste vertooning steeds aanwezig is, wordt dan niet meer aangetroffen, en komt ten goede aan de vertolking van het stuk.... Ja, wanneer de vóór-premières in dien geest het goede beöogen en het goede tot stand helpen brengen, dàn wordt het een geheel andere zaak... Maar dàn is het ook niet meer de nìeuwigheid van het Hebbeltheater.... En Dr. Barnowski's raad is dan véélmeer als nieuwigheid te beschouwen en in aanmerking te nemen! -
Berlijn, Februari. L. VAN OOSTERZEE. |
|