Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Lieve
L.S. - Het is wel
wat onbeleefd, dat ik U zoo maar bij Uw vóórletters aanspreek, maar als ik U Uw titel geef, dan bemerkt men misschien wie U bent; dus ik hoop nu maar, dat U deze familariteit niet kwalijk neemt. Ik wil U allereerst heel hartelijk danken, namens mijn ouders, voor het heerlijke geschenk, U weet wel, en dan wil ik T. meteen eens vertellen, hoe dankbaar wij haar allemaal zijn, voor al de moeite, die zij zich voor ons geeft. Wij, Benjamin en ik, zenden U een mandje met mandarijnen, uit onzen eigen tuin. Benjamin wil er óók aan meedoen, omdat ze uit
zijn land zijn, zegt hij. Maar ik had ze liever alleen willen geven, omdat
ik U ken en hij niet. Ik denk altijd terug aan mijn heerlijken verjaardag bij U, drie jaar geleden, en hoe prettig dat was. We hebben nu mijn verjaardag wel heel gezellig gevierd, allemaal samen, maar voor drie jaar bij U, was toch veel deftiger, zoo alléén hoofdpersoon te zijn!
Marie zegt, dat ze gauw weer eens zal schrijven. Hierbij hebt U alvast ons portret met haar. Zij heeft dat laten maken, terwijl onze ouders verleden jaar op die reis waren naar Italie en hun toen als een souvenir nagezonden.
Dag lieve, lieve L.S. Heel veel zoentjes van mij en hartelijke groeten van ons allemaal, ook aan T.
Uw U heel liefhebbende
FRITS.
Lieve L.S. - Ik ken U wel niet en T. ook niet, maar Frits zegt, dat U zoo lief zijt, dus zend ik U maar vast heel veel zoentjes, en als ik in Holland kom (maar ik vind de zon hier in mijn eigen land veel prettiger dan de kou daar,) mag ik dan, als 't U blieft, met Frits mee op visite komen bij U? Ik zal heel lief en zoet zijn.
Dag T. - Ik houd ook veel van U, omdat Frits het ook doet.
Uw U heel liefhebbende
BENJAMIN.
E.L.S. - Ik heb Uw stuk opgenomen in Gedachtenwisselingen, gelijk gij zult hebben gezien. Gij wilt mijne opinie weten over het onderwerp. Ik heb die reeds meermalen uitgesproken, ook in hoofdartikelen. Om dus niet al te veel in herhalingen te vallen, moet ik kort zijn. Ja, ‘hoofdzakelijk’ geef ik inderdaad de schuld van het minder dan vroeger trouwen aan de vrouwen-zelve. Ik heb daarbij op het oog noch de upper-ten, noch de laagste volksklassen, maar de middelstanden. In de Upper-ten trouwen afgeleefde jongelui, om geld of standsredenen, ten slotte gewoonlijk nog wel, en in de allerlaagste klassen leven mannen en vrouwen dikwijls te samen zonder wettelijke verbintenis. Daarmee vallen deze categoriën buiten beschouwing. Dat echter heden ten dage een jongmensch, met een beperkt inkomen, er tegen opziet zich te binden levenslang aan een vrouw, die alleen de voordeelen van het huwelijk genieten wil, zonder er de plichten van op zich te nemen, kan ik mij zeer goed begrijpen. Ik spreek nu niet van de intieme huwelijksplicht, - waartegen heel veel hedendaagsche vrouwen, als zij maar eerst den man hebben, - óôk bezwaar maken, maar ik denk aan de zorgen voor huishouden, kinderen, kleederen, koken, enz., enz. De man verdient; wat doet de vrouw in dien tusschentijd? Zij geniet van dat geld, maar zij kent niets, noch naaien, noch huishouden, noch wasschen, noch strijken, noch koken; om van het zelve de kinderen verzorgen niet eens te spreken. - In het hoofdartikel waarvan ik hierboven spreek, haalde ik meer dan een voorbeeld aan uit de werkelijkheid, uit eigen aanschouwen, van zulke huishoudens waar een of meer dienstboden allen arbeid moeten verrichten omdat ‘mevrouw’ niet wil en niet kan werken, zich voor alles van dien aard te veel ‘dame’ gelooft. Ik zeg met opzet gelooft want hoe fijner beschaafd wij zijn, hoe meer wij voelen dat geen arbeid van welken
aard ook beneden ons is, en zeker allerminst die welke ligt op het terrein van het huiselijkleven, daar waar de vrouw behóórt te zijn en te arbeiden. - Is het dan wonder dat onder zulke omstandigheden de meeste mannen liever ‘vrij’ blijven dan zich te verplichten tot het levenlang onderhouden van een gezin, waarin de moeder hem allicht na korten tijd lichamelijk verveelt, terwijl zij overigens niets doet of bezit om hem te boeien of zijn leven te veraangenamen? De maatschappij is zoo ingericht dat elke man ongestraft zich kan schadeloos stellen wat zijn behoefte aan lichamelijken omgang betreft bij welke vrouw ook, desnoods een gezin bij haar kan onderhouden, zonder zich daardoor in de oogen van de wereld onmogelijk te maken; wanneer hij te eeniger tijd wil trouwen wordt hij toch nog met open armen ontvangen. Zoolang echter zijn vrijheid duurt, heeft hij op die wijze de genietingen van het huwelijk zonder de finantieele zorgen