feitelijk vooral aan de menschen zelf te wijten zijn.
't Is opmerkelijk, hoe bijzonder velen dit gewichtige natuurlijk onderscheid tusschen man- en vrouweenheid zoo achteloos voorbijgaan, alsof het in 't geheel niet bestond! Voortdurend wordt de schuld van de ‘minderheid’ op geestelijk gebied der vrouw in vergelijking van den man, aan de omstandigheden gegeven.
Bovenal aan den man. En dát terwijl hier maar zoo'n klein deel van de schuld te vinden is! De hoofdoorzaak zit immers in de vrouw zelf, in haar eigen innerlijk wezen. En niemand is hieraan schuldig, daar de natuur haar zoo heeft gemaakt. Dr. Soesman heeft dit in zijn brochure nadrukkelijk verklaard: ‘Wel degelijk meen ik het recht te hebben, met de feiten vóór mij, tot de conclusie te mogen komen, dat ook andere factoren, factoren spruitende uit het individu, uit de vrouw zelf, het hunne hiertoe hebben bijgedragen.’ Een ander wetenschappelijk man schreef mij naar aanleiding van deze bewering, dat hij die volkomen onderschreef. En hij drukte zijn verwondering uit, dat zooveel op degelijke ontwikkeling aanspraak makende menschen dit uit 't oog verloren.
Hij verbaasde zich o.a. over Dr. Aletta Jacobs, zei hij, van wie men toch zou mogen vermoeden, dat zij die natuurlijke oorzaken zou kennen, maar die hij op een lezing voortdúrend dóor, den man had hooren beschuldigen. Den gehéelen avond hamerde zij op dat zelfde aanbeeldje! Men behoeft trouwens maar nauwkeurig na te gaan wat vele vrouwen, waaronder voorvechtsters der vrouwenbeweging, over het vrouwenvraagstuk schrijven of zeggen, om dadelijk te zien dat zij zich aan hetzelfde kwaad schuldig maken: steeds wordt alles aan omstandigheden alléen geweten. De een heeft het over de hoogescholen: ‘de mindere geestelijke ontwikkeling der vrouw komt, doordat de universiteiten zoo lang voor haar gesloten bleven.’ (terwijl er lang vóór de openstelling daarvan voor de vrouw geleerde vrouwen werden gevonden!) De andere, dat 't komt doordat vrouwelijke studeerenden minder geld krijgen dan de mannelijke (wat een onzinnige reden! terwijl er mannen zijn die maar weinig geld kregen en toch uitstekende studies maakten; en vrouwen wie het in 't geheel aan niets ontbrak, en toch slechte studies deden!)
Weer een andere, dat 't daaraan ligt dat de vrouw geen kiesrecht heeft. Mij komt 't zoo verwonderlijk voor, dat zoovelen voor vrouwenkiesrecht ijveren met een geestdrift die soms aan waanzin schijnt te grenzen, alsof ons áller leven en welzijn dáár alléen van afhing, en er zonder dat geen stuk van de wereld terecht zou komen! Nog een andere vrouw, die toch óok wel op degelijke kennis zal aanspraak maken dunkt mij, schrijft in een stuk in de Gids over ‘De plaats der vrouw in maatschappij en staat’ al dadelijk over ‘de geweldige macht der traditie’. En zoo gaat 't haast overal. Aan de meeste dergelijke betoogen ontbreekt het voornaamste, de hoofdoorzaak, die niet mág over 't hoofd gezien worden!
Kunnen we wel ooit tot de goede oplossing van ons vraagstuk komen, waar zelfs voorvechtsters zich aan oppervlakkigheid schuldig maken?
Ja, stellig, verbetering moet er in heel veel dingen komen! Maar dan moet het er een zijn, die wezenlijk, in den echten zin, een verbetering is. Wij moeten in de allereerste plaats de hoofdzaak kunnen zien, de innerlijke oorzaken leeren begrijpen, die zoo diep liggen, zoo véél dieper dan menigeen denkt!
Grondige, juiste kennis der natuur is noodig in de eerste plaats. En op den door de natuur vastgestelden grondslag moet er worden voortgebouwd. Geen oogenblik mag die uit 't oog worden verloren!
Ik behoud en volg dus dien grondslag als leiddraad: Het natuurgebied der vrouw is het gevoels- en liefdeleven; hierop is haar wezen en zijn hare zenuwen ingericht. Het natuurgebied van den man strekt zich verder uit dan dat der vrouw: het breidt zich uit én over het gevoels- en liefdeleven, én over het verstandelijk leven; zijn wezen en zenuwen zijn op deze beide ingericht. Daarom kan de man zich op beide bewegen zonder zich en zijn oorspronkelijken aard te benadeelen. Maar de vrouw behoort waarlijk ‘thuis’ op het gevoels- en liefdeleven; begeeft zij zich buiten die grens, op verstandsgebied, dan moet zij zich aanpassen aan een kunstmatigen toestand. Bij den man is verstand natuur; bij de vrouw dressuur; bij hem iets natuurlijks, bij haar iets aangeleerds.
Daarom kan de vrouw uit zichzelf niets onderzoeken, niets zelf logisch beredeneeren, niets nieuws vinden op zuiver wetenschappelijk gebied. Zij kan alleen aannemen, aanleeren, wat anderen hebben gevonden.