den sluier opheft, dan krijgt men meer dan genoeg van dergelijke critiek.
Vriendelijk dank voor Uw schrijven.
H.H. te S. - De bijdrage over Thelma is wat lang voor de Lelie. De andere plaatste ik reeds. Dergelijke actueele stukjes steeds gáárne. Zal ik U Thelma ongefrankeerd terugzenden? Als het boek niet reeds zoo lang geleden was uitgekomen, zou het nog gaan wellicht; nu is het reeds weer zoo verouderd. - Ik was blijde uit Uw brief te zien dat gij weder zijt hersteld. - Ja, ik-ook, als gij, denk als ik ziek ben dikwijls aan de ongelukkigen die verstoken zijn van een liefdevolle oppassing, want gij, door Uw echtgenoote, ik door mijn vriendin en onze Marie, hebben in dit opzicht niet te klagen, nietwaar? Maar ik vrees dat gij de artsen idealiseert als gij denkt dat zij heel veel oog hebben voor de ellende die zij in achterbuurten aanschouwen. - Gij die in de provincie woont, hebt allicht betere ondervindingen trouwens, want ik geloof wel dat ook in dit opzicht de groote steden een verderfelijken invloed hebben, en het karakter van den geneesheer bederven door van hem te maken: een op rijkdom en voorname practijk azenden rond-vlieg-doctor, meer dan een zijn plicht nagaand geneesheer. -
Bij de meerderheid, in de groote steden helaas zijn de armen niet alleen bijzaak, zijn zij hun zelfs tot last. - Nog dezer dagen sprak ik een bad-dokter, die mij met ergernis vertelde, hoe de inwoners-zelf der plaats, waar hij des zomers zijn geld bij hoopen uit de rijke Engelschen perst, de ‘pretensie’ maakten, hem óók te durven consulteeren. ‘Alsof hij dáárvoor den tijd had’! - Te A., in ons eigen vaderland, logeerde een mijner bekenden bij een rijke familie, waar de kinderjuffrouw inééns ongesteld werd. De dokter, onmiddelijk geroepen, zonder te weten natuurlijk voor wien, verscheen ook onmiddelijk, met groot belangstellingvertoon Toen echter de vrouw des huizes hem verzocht haar naar de kamer der kinderjuffrouw te volgen, viel hij uit: - ‘Is het de juffrouw die ziek is? Had ik dat geweten, dan had ik me ook niet zoo gehaast om gauw te komen’. - Nog fraaier is het volgende te H. ook in ons vaderland, voorgevallene. Een oudere, zeer beklagenswaardige dame, die, door verschillende oorzaken, buiten haar schuld, verviel tot armoede en ‘bus’ dokter kreeg iets in haar oog waardoor het hevig opzwol en er zeer angstwekkend uitzag, terwijl zij het natuurlijk niet kon gebruiken - Zij ging dus onmiddelijk (Woensdag) naar den dokter, die haar met groote innemendheid te woord stond:
‘Wat ziet Uw oog er uit? - Wat is er met U gebeurd? - Komt U eens gauw hier, dicht bij het raam!’ Etc., etc.
De dame, door vroegere betere dagen alles behalve gewoon aan de regels en de pijnlijkheden van ‘bus’-praktijk, haalde eerst nu verlegen haar bewijs uit den zak, dat zij tot de ‘bus-patienten behoorde, en liet het den ‘geneesheer’ zien vóór hij verder ging met zijn beleefdheden aan haar te verkwisten.
Zijn gelaat veranderde ineens, werd koud en afwijzend. - ‘O, behóórt U tot de bus-patienten Ja, dan kan ik U niet helpen. Dan moet U Dinsdag terugkomen, want voor buspatienten zit ik alleen Dinsdags.’ - (Daar nu het ongeluk Woensdag gebeurde, kon de ongelukkige daarop een week lang rondloopen zonder hulp.)
Zijn zulke staaltjes niet walgelijk?.
Het trof mij zóó, wat gij schrijft uit Uw eigen ondervinding omtrent het U oppassen door Uw echtgenoote:
Nu was het de betrekking van twee menschen, die zich voor het leven verbonden, die het geheele doen en laten van mijne echtgenoote bepaalden, zoodat geen opoffering haar te zwaar viel.
O, in de dagen van ziekte beseft men door ondervinding wat de vrouw voor den man is, als die twee in goede harmonie met elkaar leven.
- Want zóó is het. - Maar óók in omgekeerden zin leert de man dan de vrouw kennen. Misschien is het ook in dit opzicht minder erg gesteld in de provincie, dan bij ons in de steden, maar ik kan U verzekeren dat ik b.v. in den Haag méér dan een huishouden van nabij ken, waar nooit man of kind ook maar even ziek is, of de onvermijdelijke verpleegster wordt erbij gehaald, opdat mevrouw zich toch vooral niet het plezier behoeft te ontzeggen, al zou 't ook maar voor één dag zijn, haar ‘club’ of haar Pulchri-feesten, of haar afternoon- teatjes bij te wonen. - En diezelfde dames zouden nog heel verontwaardigd zijn, als gij haar slechte vrouwen en dito moeders durft vinden.
C.R.B. - Uw brief van 7 Maart jl: is natuurlijk onbeantwoord gebleven door mijn typhus. Ik kan U moeilijk reeds nu een oordeel zeggen over Uw letterkundig werk. Het is niet zóó bijzonder dat het mij treft als iets extrabelovends, en in zulke gevallen kan dan eerst de tijd leeren wat er eigenlijk in iemand zit. - Ik vind het volstrekt niet te veel van mijn tijd gevergd U te antwoorden, en waardeer het integendeel zeer, dat gij mij zoo vriendelijk schrijft over Uw leven en omstandigheden. Dat gij en Uw man, als gij gelukkig zijt, te samen idealen hebt, van het leven en de toekomst, spreekt, dunkt me, zoo van zelf, dat ik 't mij niet anders kan voorstellen - Al is het leven désillusioneerend, dan nog kan men voor zich-zelf een karakter bezitten, dat de zon-zijden zoekt en geniet van wat, altijd blijft, de natuur b.v. Hoeveel te meer is dat niet het geval voor hen, die zich, als gij en Uw man gelukkig voelen door Uw samenleven.! Daarom kan ik voor mij ook best begrijpen, dat hij U terughoudt van het in de wereld verkeeren. Want de ‘deftigheden’, waarvan gij-zelve ook niet houdt, zijn zoo onvermijdelijk verbonden aan uitgaan en menschen-zien, etc. Ik hoorde een jong-getrouwde Haagsche vrouw zeggen, dat ze blij was in een provincie-stadje te moeten wonen, omdat ze zich tegenover hare rijkere Haagsche kennissen zou, ‘geneeren daar te dineeren te worden gevraagd als ze het niet minstens even luxueus kon terug doen’ - wat hare beurs niet toeliet. Zoo bespottelijk is ‘vriendschap’, wat de wereld daaronder verstaat althans, nu eenmaal. - En dan het eindelooze visites maken, ‘jours’ afloopen, het gedwongen zijn met deze en dien te verkeeren die U niet sympathiek zijn: Neen, als gij werkelijk prefereert, zooals gij zoo aardig het beschrijft.
‘Knusjes samen te zitten in Uw huiskamer,
thee drinkende en lezende’,
dan zou ik in Uw geval mij zeker daaraan houden, en aan de wezenlijke vriendschap of liefde diergenen onder Uw familie of bekenden, die met U omgaan zonder wereldsche eischen van dit en dat, maar met waarachtige, zich óók in tegenspoed bewarende toegenegenheid. -
- Ik geloof dat gij in mijne ziekte hebt gecorrespondeerd met den waarnemenden redacteur, nietwaar?
S.P.B. - U hebt mij een zóó vriendelijke kaart geschreven vóór mijn ziekte, en daardoor, door die ziekte, beantwoordde ik die nog niet. Uw kaart was een antwoord van dank op een correspondentie aan U, die U hadt uitgeknipt. Misschien herinnert U zich nu wel wat ik bedoel? - Ik ben zoo blijde lieve mevrouw, dat mijn woorden U althans tot eenigen troost zijn, en ik dank U zéér voor Uwe groote hartelijkheid voor mij.
G.W.E. - Ik zal U het tijdschrift wel ongefrankeerd zenden zonder postzegels. Ja, dat voor U tijd geld is begrijp ik volkomen. Maar voor mij evenzeer, en om die reden weigerde ik U Uw verzoek, te meer omdat ik datzelfde ook reeds deed aan anderen. - Over het geheel meen ik trouwens, dat gij in Uw keuze voor de Lelie niet ongelukkig waart, daar ik geloof ik, zelden een Uwer vertalingen weigerde.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.