rijpheid van denken en voelen, dingen te zeggen die het noch kan bevatten, noch behoeft te weten, zoo onvoorwaardelijk juich ik het toe, aan het verloofde meisje alles te vertellen wat zij moet weten, en zoo wenschelijk acht ik het ook, dat zij juist die dingen bepraat met den man-zelf, die immers de allerintiemste handelingen met haar zal begaan, zoodra de stadhuis-acte hem daartoe wettigt. Indien zij vóór het huwelijk door zulke besprekingen van hem afkeerig wordt, voelt dat zij en hij elkaar niet begrijpen, dan kan zij intijds zich terugtrekken; daarna is het te laat. Hoe beter zij haar verloofde leert kennen (en hij haar niet minder), juist in deze questies, hoe beter dat is voor beider toekomst-geluk. - Ik weet niet of gij reeds abonnée waart, toen ik in de Lelie besprak De hulpprediker (uit het duitsch) dat de zeer teere questie behandelt eener verloving, welke de man tijdelijk moet afmaken op raad van den dokter. Deze dokter, die verpersoonlijkt de ideeën
van den auteur, zelf-dokter, zegt dan tot den patiënt, dien hij, daar er slechts van een tijdelijken toestand sprake is, alle kans geeft op genezing: ‘Wij kunnen Uw meisje zoolang wel wat wijsmaken’. (Het trouwen staat voor de deur). - Ik protesteerde indertijd in mijn boekbespreking daarover nadrukkelijk tegen dezen raad een vrouw wat wijs te maken, waar het geldt een zoo ernstige zaak. - Zeker, voor een verloofd meisje is er geen kiescher onderwerp denkbaar dan zulk een treurig feit, toch is het plicht van arts en ouders haar de waarheid te zeggen, opdat zij zelve beoordeele of zij wil wachten op de genezing, wil vergeven, wil wagen de kans van een terugkeer der ziekte. - Stel U voor hare gerechte verontwaardiging, als zij, na een in onwetendheid gesloten huwelijk, later de ware reden van het uitstel ontdekt. - En dit boek, de Hulpprediker, is nog wel geschreven als een waarschuwing.
Wat nu Uw discussie aangaat, ik geloof dat Uw a.s, man de vrouw niet geheel kan navoelen in zulke dingen, en dat gij het haar zéér juist doet. - Hare verleugende opvoeding heeft er ook toe bijgedragen dat zij, zooals gij zeer terecht opmerkt, ‘woedend’ wordt wanneer men haar zou zeggen: Gij hebt geslachtsbehoeften. De man daarentegen leert zich reeds als kwajongen te goede doen op zijn zinnelijkheid en veroveringen, terwijl men het meisje bijbrengt te ‘blozen’ bij zekere gelegenheden, ‘voor zich te kijken’, ‘te doen als of ze niet begrijpt’, - enz., enz. -
Ik ken een eerzame jutter, die altijd noodig vindt te rillen als zij een toespeling maakt op de handelingen, waaruit kinderen geboren worden, en haar blijdschap daarbij uitspreekt ‘nooit aan zoo iets behoede te hebben gehad.’ - Blijkbaar houdt zij dit voor comme il faut, voor een bewijs harer bijzondere vergeestelijking, in plaats van in te zien dat zij zich belachelijk maakt, omdat zij eenvoudig-weg te beklagen zou zijn als een lichamelijk-abnormaal, misdeeld, onvolkomen wezen, indien zij enkel ziel ware zonder zinnelijkheid in zich. Gezonde zinnelijkheid is natuur, niets anders.
Het pleit voor Uwe scherpzinnigheid, dat ik alles wat gij - zoo jong nog van jaren - mij schrijft over den geslachtsdrang van elke normale vrouw, heb hooren uitleggen door een med: professor in bijna dezelfde woorden. Gij zijt dus in goed gezelschap.
Ik ben het slechts gedeeltelijk met U eens, dat mannen zooveel toegevender zijn voor vrouwen op zulke punten, dan deze 't voor hen zijn. In algemeenen zin genomen ja, maar niet in elk geval afzonderlijk. Welke man zal ten slotte worden afgewezen door moeder of dochter, omdat hij vóór zijn huwelijk ‘wat op zijn kerfstok’ had? Maar welke vrouw, die een ‘verleden’ heeft, gelijk men het noemt, kan hopen dat de mannen dat zullen vergeten om haar te huwen. Haar als maîtresse nemen, haar geld of positie offeren, ja dat doen zij, maar haar als fatsoenlijke echtgenoote der maatschappij opdringen, dat doen ze nooit. - Ik voor mij geef hen daarin gelijk, omdat ik aan een vrouw in zulke dingen andere eischen stel dan aan den man, wat het maatschappelijk leven aangaat; dit is dus slechts een repliek op Uw betoog, geen aanval op het man-standpunt.
Zeer zeker heb ik niet bedoeld dat een dienstbode geen lief en aantrekkelijk meisje kan zijn voor een man. Er zijn zoovele snoezige meisjes onder dien stand, dat een mensch wel kan begrijpen dat ik zoo iets niet zou kunnen bedoelen. - Maar er kan toch, juist in dat geval, nooit van iets anders sprake zijn dan van zuiver lichamelijke verliefdheid, niet van een geestelijke liefde, zooals die b.v. nu bestaat tusschen U en Uw verloofde, al weet gij beiden zeer goed, dat óók Uwe lichamen naar elkaar verlangen. - Daarenboven, vraag eens aan Uw verloofde, daar hij toch met U deze questie zoo eerlijk bespreekt, hoevele héél-jonge jongens voor het eerst worden ingewijd in deze zaak, door oude leelijke vrouwen, die zich daartoe leenen, die hen lokken, bij hen hunne lusten bevredigen, omdat mannen niet meer willen; - en deze jongens zijn heel dikwijls nog héél dankbaar en blij, ook na de handeling, juist omdat het voor hen een zuiver zinnelijke openbaring is. De ex-chef van de Parijsche politie Goron vertelt in zijn Mémoires dienaangaande droevige gevallen te over, van ouders die hem in zijn qualiteit te hulp moesten roepen om hunne jongens te redden uit zulke klauwen. -
- Het treft mij, dat alles wat gij in Uw laatsten brief, het laatste gedeelte, dienaangaande schrijft U is geinspireerd door Uw a.s. man, die over deze questie aan mij particulier schreef, en ook in de Lelie haar aanroerde. Zeker hebt gij gelijk, dat de man door de ongezond-geworden, lichamelijk-onaantrekkelijke ‘dame’ wordt afgestooten, en wordt gedreven in de armen der mooie en normale vrouwen uit het volk. Datzelfde doet de meesten hunner, als zij jong in Indië komen, verrukt worden over de mooie, en voor alle oogen zichtbare vormen van Indische vrouwen en inboorlingen. -
Ik heb eens een hollandsch jong-mensch, die in Engelsch Indië woonde, daarover hooren uitwijden met een naïeve, bewondering, die mij deed glimlachen toen hij zich verbaasde over mijn niet gechoqueerd zijn daarover, en hem zelfs gelijk geven waar hij enthousiast uitriep:
‘Hier in Europa weet je nooit, al lijkt een vrouw ook heel mooi, wat echt is, en wat niet, maar dáár kan je zien -’.
Is intusschen dit alles niet een bewijs te meer, hoe sterk bij den man spreekt de zuiver-lichamelijke begeerte naar een mooi lichaam? -
De conclusies waartoe gij komt neem ik hier over; ik beäam Uw meening:
1. Mannen en vrouwen zijn zinnelijk.
2. De zinnelijkheid van den man concentreert zich echter vooral en grootendeels in het gesl. orgaan. Bij de vrouwen uit die zich slechts gedeeltelijk daardoor, maar uit zich voor de rest in alterlei dingen, die háár bevredigen en de man niet zou kunnen bevredigen door zijn aard. (maar die bevrediging wordt háár niet aangerekend al doet zij die buiten het huwelijk om; en de bevr. van den man wordt hem wèl aangerekend buiten het huwelijk om).
Gij ziet dat er geen questie is van kwalijk nemen. Waarom ook? Uw brieven zijn mij zéér welkom; hoe openhartiger hoe liever. Indien ik ze soms lang laat liggen vóór ik antwoord, is dit juist om dan ook een lang en doordacht antwoord te kunnen geven. Waarom legt gij Uw beschouwingen, gerijpt door die gedachtenwisseling met Uw a.s. man, niet neder in een of meer artikelen? Die plaats ik gaarne.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
Sluiting red: ged: