den koning dat hij hem de erve of landerije van zekeren landman wilde schenken: 't welk de koning hem toestond, gebiedende dat men dezen soldaat in de bezitting van het land, dat hij verzocht, zou stellen. - Als zij daar gekomen waren, zoo was dit het land van zijn goeden gastheer, die hem zoo vriendelijk behandeld en zijn leven gered had, welke hij dadelijk zonder eenig medelijden, met geweld uit al zijn goederen dreef. - Maar deze landman, zoo haast hij in vrijheid gekomen was, schreef terstond aan den koning alles wat hij dezen soldaat ten goede gedaan had, en daar benevens het geweld, dat hij hem nu tot loon vergold. - Als deze brief voor den koning gelezen werd, zoo werd Philippus daardoor zoo toornig, dat hij dadelijk Pausanius last gaf om de goederen en landerijen wederom in handen van hun eersten meester te stellen, en den soldaat te straffen... op een wijze, die wij, om het gevoel onzer lezeressen te sparen, hier niet nader zullen aanduiden.
Men kan hieruit leeren, dat men voor een iegelijk zijn huis en hart niet behoort te openen.
Doch niet alleen voorbeelden van de ondankbaarheid van enkelingen tegenover bewezen weldaden levert ons de Geschiedenis. Zij doet ons tevens zien, dat de uitmuntendste staatsmannen en dapperste krijgshelden, die al hun goed en bloed ten nutte van 't Land ten beste gaven, hetzelve met raad en daad gedurig bijstonden, door hun ondankbare medeburgers in ballingschap werden weggezonden, of zelfs met een moorddadigen dood voor hun weldaden vergolden - en dat ook anderszins-verhevene en schrandere vernuften, die door wijze leering en onderricht hun tijdgenooten tot roem en groot voordeel waren, een gelijk lot te beurt viel, of dat in elk geval hun de verschuldigde eer geweigerd is, en hun verdiensten niet erkend werden, - welk een en ander gebleken is aan Scipio, Cicero, Rutilius, Metullus, Sertorius, Pompejus, Camillus, Sextus en meer andere uitstekende Romeinen. - Onder de Grieken is 't ook alzoo geschied aan Hermodorus, Aristides, Milthiades, Themistocles, Alcibiades, Thucydides. Socrates, Phocion en andere voortreffelijke en vermaarde mannen, waar men van de Hollanders wel zou kunnen bijvoegen: Oldenbarneveld, de Groot, de de Witten e.a. - Wij zouden ons bestek overschrijden, indien wij de groote daden of de verdiensten met het lot van al deze groote mannen, zij het ook kortelijk, hier wilden beschrijven, en bepalen ons daarom tot de twee volgenden: -
Scipio Africanus, als hij de stad Numantia overwonnen had, en voor de tweede maal in triumf binnen Rome kwam, zoo raakte hij tegen Cajus Gracchus over den staat van regeering, in verschil, waardoor het gemeene volk (door toedoen van Gracchus) ook op hem verstoord werd; en als hij zich wilde verontschuldigen zoo maakten zij een groot geroep, en wilden dat hij zwijgen, en van den stoel afgaan zou; maar Scipio zeide: Nooit heeft het geroep van een gewapend leger mij verschrikt of verbaasd gemaakt. Hoe verre is 't dan van hier, dat het geschreeuw van een vergaderden hoop volks mij zou beroeren of wankelmoedig maken. - En als Gracchus overluid riep: dat men hem dooden zou als een tyran, zoo sprak Scipio wederom met een onversaagd gemoed: Diegenen hebben reden om mij te dooden, die oorlog willen voeren tegen hun eigen vaderland; want zij weten wel, dat Rome niet kan vallen zoolang als Scipio overeind is, en Scipio kan niet leven als Rome zal ter neder liggen. - En als hij bemerkte, dat de eer van zijn groote daden de Gemeente tot afgunst en nijdigheid verwekte, zoo verliet hij Rome, en ging buiten op zijn landhuis wonen, waar hij zich niet alleen aan een vrijwillige ballingschap overgaf, maar heeft ook zijn lijk dezelfde ellende opgelegd, en geboden, dat men hem in zijn vaderland niet begraven zou.
En nadat hij eens 's avonds wel gegeten had, zoo werd hij des morgens dood gevonden, zonder dat men ooit heeft kunnen weten hoe hij gestorven was.
Wij vinden in bovenstaande een voorbeeld van de ondankbaarheid, die het gevolg is van den nijd, waardoor men dengene tracht te benadeelen, wiens treffelijke hoedanigheden men wanhoopt te zullen evenaren. - Doch aan welke oorzaak, of aan welke verschillende en samenwerkende oorzaken men de ondankbaarheid ook hebbe toe te schrijven, een feit blijft het, dat al de groote mannen waarvan hier sprake is, ze in haar gevolgen op bijna gelijke wijze hebben ondervonden: -
Sextus Pompejus, als hij het eiland Sicilië ingenomen had, en als Anthonius, Octavius