De Hollandsche Lelie. Jaargang 21
(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
17 Juli 1907.
| |
Hoofdartikel
| |
[pagina 34]
| |
gezondheid? Steek uw hand in eigen boezem en zeg, dat ge het doet voor den man. Wij mannen hebben nu eenmaal den naam, dat we elke vrouw met ‘begeerblikken’ aanzien, maar zouden die begeerblikken niet ontstaan uit hetgeen ge den mannen te zien geeft? Moet dit alles den man niet prikkelen, en ‘begeerig’ doen zijn? En dan nog het rood en wit en zwart, waarmede zoo kwistig wordt omgegaan. Waartoe dient die verfpot anders dan tot het naar zich toetrekken van begeerblikken. Nu zult u zeggen en vragen; zijn de mannen dan zoo zwak, dat zij zulke kunstmiddelen èn van half naakt te gaan, èn van vormen en rondingen en lijnen uit te beelden en te laten spreken, èn van zich mooier te maken dan de natuur haar schepping opleverde, niet kunnen weerstaan, maar dat is hier de vraag niet. De man heeft zijn natuur even goed als de vrouw, en hoezeer zijn verstand de natuurdrift in hem leidt en beheerscht, blijft hij le mâle, die weet en ondervindt, dat de schepper aller dingen hem bestemd heeft tot voorplanting van zijn geslacht, en in la femelle die hem behaagziek te gemoet treedt, en het vrouwelijke in haar doet gissen met al de lokmiddelen, welke haar kunnen dienen, de bevrediging weet te zullen vinden. Letten wij op de dierenwereld, - wij zijn ook dieren, doch met rede begaafd, - dan is het vrouwtje lijdend; het mannetje bedrijvend; de schepper schonk het mannelijke dier kracht, schoonheid, zanggave, kleurentooi om hem behagelijk te doen zijn voor het vrouwtje waaraan hij zich huwen zal. Bij den mensch is juist het tegenovergestelde te zien, omdat de natuur is verworden, nadat maatschappelijke vormen hem geleerd hadden zich met kleederen te bedekken. Het naakt werd aan 't oog onttrokken, maar dat naakt wordt zooveel mogelijk door de vrouw te raden gegeven, en de begeerte naar het ongeziene opgewekt. Dit alles moest ons van het hart, voordat we over uw gevallen zusters een woord wilden zeggen. Ik neem haar niet in mijn voorspraak op, maar val haar ook niet hard, en ik raad u bij hare be- en veroordeeling rekening te houden met u zelve. In 't algemeen komen de prostituées voort uit de onderste lagen van het volk, en als we dit weten, dan zijn tal van verzachtende omstandigheden aan te voeren. Omgeving, opvoeding, beperkte slaapgelegenheden, armoede, voorbeeld, gemis aan beschavingsvernis, geen leiding der natuurdrift, gemis aan verstandsontwikkeling. Men ziet, men hoort, men meent dat het zoo hoort; men volgt zijn natuur. Dat bij het zich geven aan een man door zoo'n vrouw van geen liefde sprake zou zijn, durf ik niet beweren. Die liefde is echter niet gelouterd, niet vermooid. Zij komt voort uit 't slaafsch gevoel, dat de vrouw heeft tegenover den man; zij treedt naar buiten door den geslachtsprikkel; zij krijgt eenige beteekenis door het moedergevoel, als het daartoe komt, en onder de volksklasse komt het daartoe bijna altijd. De liefde voor den man zet zich in liefde tot het kind om. Het is de diermoeder, die slechts naar de natuur luistert, en als voorbestemd tot herscheppen aan de natuurdrift heeft gehoor gegeven. Gaat men eenige lagen hooger, dan zal de liefde een beetje meer sprekend optreden, al is het veelal ook zinnelijke liefde. Geestelijke liefde, zoo ze al bestaat, en we willen het aannemen, wordt weggedrongen door den zinnezwijmel, waartoe zoo dikwerf een al te gemeenzame en verborgen omgang leidt. De tooversprake der min maakt dronken, maakt zwak, veroorzaakt overgegevenheid, en.... ‘één oogenblik beslist het al’, vooral daar er een gering weerstandsvermogen is, wijl de natuurdrift niet in eene goede bedding is geleid. Steeds hooger klimmende wordt het getallencijfer van de gevallen vrouwen minder. De rede beheerscht de liefde; het verstand behoedt voor afdwaling. De gelegenheid ontbreekt; vormen binden en behoeden. De natuur wordt geweld aangedaan; liefkozingen en zinnestreelingen worden ontdoken en vermeden. Toch evenwel werkt die natuur, doch in 't verborgen. Er wordt een man gezocht, begeerd, en wij komen weer terug tot ons uitgangspunt, en alle kunstgrepen worden aangewend om bij hem wederkeerig die begeerte op te wekken. Er komt zelfs een koopen en verkoopen bij te pas. Een verkoopen van 't begeerde vrouwelijke lichaam, en eerst in gedachten, vóór het huwelijk, later in dien officieelen wettigen band, wordt de vrouw prostituée van haar eigen man. Het is hard gezegd, maar het is zoo, en daarom roep ik u allen toe oordeelt niet te hard over uw gevallen zusters. Het blijven staan is alleen dan gemakkelijk, als men den noodigen steun heeft, en die ontbreekt in moreelen zin bij de meesten die tot prostituées opgroeien, en in die betrekking (?) ondergaan.
A.J. SERVAAS VAN ROOYEN. |
|