De Hollandsche Lelie. Jaargang 20(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Een kleine Tiran. Hij ligt te kraaien in zijn wieg Haar lieve, blonde engel, Hij denkt niet over slapen gaan Die kleine, drukke bengel! Hij kijkt zijn moeder lachend aan, Toont haar vol trots zijn tandjes En als zij met haar vinger dreigt, Dan klapt hij in zijn handjes. Hij trekt brutaal 't gordijntje weg, Hij durft die slimme rakker, En zegt haar in zijn kindertaal: ‘Ik ben nog helder wakker!’ Nu is ze toch ten einde raad: ‘Foei! wat een stoute jongen, Je slaapt weer niet, ik weet het wel, Vóór moeder heeft gezongen!’ En zegenvierend stralen haar Twee blauwe kijkers tegen, Waarmee hij duidelijk zeggen wil: ‘'k Heb toch mijn zin gekregen!’ Ze neemt hem nu het wiegje uit Voor 't allerlaatste keertje! ‘Ik ga je niet verwennen hoor! Jou lastig jongeheertje!’ En toen hij in haar armen lag Begon zij zacht te zingen, Toen werd hij stil.... sliep dadelijk in, Zoo laat zich ‘moeder’ dwingen! CORA. Schijnverdriet. Zoo velen, die tobben en klagen Steeds over denkbeeldig verdriet, Waar 't leven, als 't goed werd bekeken, Slechts reden tot dankbaarheid biedt. Maar komen er echte bezwaren, Drukt werk'lijke zorg hen ter neer, Hoe zouden terug zij dan wenschen Dat schijnverdriet van weleer! CORA. Vorige Volgende