stadje wat kleingeestiger, en, op 't punt der beschaving, wat achterlijk zijn bij diegenen, die 't voorrecht hebben Grossstadsluft te genieten, wat doorgaans 't geval niet is, daar ze meer tijd hebben dan de grootstadsbewoners om hun geest te ontwikkelen en te beschaven. Kleingeestigen vindt men overal. Het heldere linnen is weliswaar het voornaamste en eenig flatteerende kleedingstuk van den man, doch dat zonder dit sieraad iemand een algeheele verontwaardiging kan te weegbrengen, is bijna ondenkbaar. Zijn toilet is onvolkomen, het is niet af. Men vergelijkt hem het best bij een goed gemeubileerde kamer zonder gordijnen. Dat iemand die de mode wil volgen in al zijn ‘grillig varieerend linnen’, maatschappelijk welgesteld moet zijn, is toe te stemmen.... Maar dat diegeen, die achterlijk in de mode is, niet mee geteld wordt, is niet zoo grif aan te nemen.
Dit hangt ook geheel van het individu af, tenzij hij of zij zich bespottelijk kleedt. Men kan heel goed een kleedingstuk 1, 2, zelfs 3 jaar dragen, zonder dat de veeleischende damesmode zich er al te zeer aan ergert. Hierbij speelt haar onafscheidelijke ‘zuster’ (?) ‘smaak’, die zelfs boven ‘mode’ staat een groote hoofdrol Een met smaak gekleede vrouw behoeft niet eens een mooi gezichtje te hebben. Zij oefent reeds daardoor, zoowel op heeren als op hare zusteren, een groote aantrekkingskracht uit en menige blik volgt haar op straat. Het zit niet altijd in de duurte der stoffen, garneeringen en kostbare hoeden of een groote voorraad toiletjes. Indien men een goeden smaak heeft, zich naar zijn figuur kleedt, de kleuren naar uiterlijk of teint kiest, zoodat het geheel harmonieert, dan kan zelfs de minder met aardsche goederen bedeelde vrouw wonderen verrichten met een costuum, dat niet altijd la dernière création is. Een dame moet haar kleederen dragen, niet de kleederen de dame, zooals maar al te dikwijls gebeurt. Een heer of dame die onverschillig voor de kleeding is en zich er af maakt met: ‘Ik geef er niets om,’ is iets onvolkomens in onze hedendaagsche maatschappij; vooral geldt dit van de vrouw. Zij is ook meestal onverschillig voor het smaakvol inrichten van haar home; haar interieur draagt er dikwijls den stempel van en haar smaak voor muziek, kunst, literatuur houdt daarmede veelal gelijken tred. Dat smaak, kleeding en kunst ook in oude tijden zeer gewaardeerd werd, bewijst ‘Aspasia’ van Robert Hamerling. Een vrouw behoeft geen modepop, de man geen fat te zijn, of er geen levenskwestie van te maken; kunst, smaak en ontwikkeling kunnen heel goed samengaan. Menig gehuwde vrouw hecht veel te weinig waarde aan haar toilet en verontschuldigt zich dan met: ‘Och het komt er voor mij niet meer op aan’... Toch is het juist door zich smaakvol te kleeden en door haar
home gezellig te maken, dat de vrouw boeit. Een wijsgeer heeft ook wel beweerd, dat de weg tot het hart van een man door zijn maag loopt, en als dat zoo is zal de gehuwde vrouw verstandig doen, van deze ‘Dritte im Bunde’ gebruik te maken, opdat zij de liefde van haar echtvriend duurzaam behoudt.
De man laat ook maar al te spoedig in 't huwelijk die kleine attenties en galanterietjes achterwege, die een van de grootste bekoringen van den engagementstijd zijn, en... toch de meeste vrouwen, of ze het willen weten of niet, zijn ook in 't huwelijk daar zeer gevoelig voor. Met kleinigheden wordt meestal in 't leven geen rekening gehouden en het ìs maar al te dikwijls al bewezen, dat juist kleinigheden soms groote gevolgen kunnen hebben. Dit is zeker, zij dragen veelal het hare er toe bij, om menig huwelijksgeluk te doen stranden.
De gehuwde man is in 't minst niet ongevoelig voor het toilet der dames. IJdel te zijn is het privilegie der vrouw beweert men; maar de heeren zijn 't niet minder, en het streelt iederen echtgenoot, wanneer hij hoort: wat is je vrouw toch altijd smaakvol gekleed. En hoe dikwijls is het niet onpleizierig voor de vrouw te hooren indien er eens een kennisje in 't huisgezin komt logeeren: ‘zeg eens vrouwtje, dit of dat moest je ook eens zoo dragen of doen;’ dan voelt ze zich niet erg prettig, indien manlief 't logeetje telkens bewonderend aankijkt. Ze moet het toe geven, er is een ‘je ne sais quoi’ in haar hoogst eenvoudig goed zittend costuum.
Natuurlijk geeft iedere vrouw, één zeker cachet aan haar kleeding, ook door de wijze waarop zij haar sieraden draagt welke nooit te overvloedig mogen wezen, en met het toilet in harmonie moeten zijn. Er is iets in haar élegante manier van doen, dat haar zelfs eigen blijft al is ze in den eenvoudigsten rok met blouse gekleed. De rok en blouse bieden vooral aan liefhebsters van reform een groote verscheidenheid en beantwoorden aan hetzelfde doel. De blouse en rok is even