De Hollandsche Lelie. Jaargang 20
(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdPlanken-Menschen door Johan Schmidt. Schrijver van Verschoppeling, Van 't Leed der Waarheid, De vloek der Vruchtbaarheid, e.a.Actrice-Veine.'T was diep-grauwe avond. We zaten op - 't terras van 'n café, zij en ik - zagen in de omnevelende duistering, waarin schaarsch licht door sommige groote caféruiten brak. Stil-koele suizing van beginherfstwind luwde langs ons, ritselde papiervodjes op 't plaveisel voort. Ik verschoof ongeduldig m'n stoel, vond 't onaangenaam, dat m'n doffe gedachten rauw doorkrast werden; de stoel-pooten harkten zóó. Zij, over me aan 't tafeltje, speelde met 'r réticule, zwabberde 't ding gedurig heen en weer, liet 't met uitgestoken arm bij haar hand neerslingeren, kinderachtig 't ten leste aan de koorden 'r omwindend, tot 't aan 'r pols bengelde. Toen legde ze verveeld 'r elleboog op 't tafelblad, wiegelde op 'r stoel-zitting recht, nam 'r kleintje koffie, dat ze leeg dronk, 't schoteltje hoog onder de kin houdend. Telkens 't kopje nippend aan de lippen opwippend, bekeek zij me schuins-loerend, zette 't eindelik dof-klakkend op 't zinken blad. - Nou - zeg je niets? - vroeg ze. 'k Haalde de schouders op, kuchte. Meteen keek ik haar in de droef-vragende oogen. En plots 't hoofd krachtig achterwaarts omlaag drukkend, lachte ze schril, spottend. Nu gichelend, bleef ze zóó tegen de rug-leuning steunen, ongemakkelik grijpend naar hare hoedepennen, om 'r toque, die scheef gesjord was door 'r geweldigen hoofddruk, vast te steken. Langs 't trottoir schraapten voorbijgangers, 'n Enkele scharrel-stommelde, zoekend naar 'n geschikt plaatsje, 't terras op, knarste 'n stoel naar z'n zin, klopte den kelner, hol z'n rotting op 't metaal tikkend. 'r Waren nog weinigen - en in onze directe omgeving niemand dan 'n belangstellend ouwig heertje, wenkend achter mijn rug naar m'n tafel-buur-dame. 't Mannetje, gebbetjes-lonkend, vermaakte 't meisje ongewoon, zonder dat ze 't mij zei, maar ik had 't reeds lang begrepen door haar onophoudelik over m'n schouder zien en cynisch gegrinnik. Of 'k naast-achter mij kijkend iemand na-zag had ik mij gehouden, had 'k met de routine van 'n ervaren kenner het zielige doen-en-laten van den bejaarden charmeur opgemerkt. Hij beviel me, ik mag ze wel meemaken, die verliefde Don Juans, in iedere smaakvol gekleede vrouw, iets van allemansgading meenend aan te treffen. Vreeselik spande hij zich in om 'r lonkend aan te kunnen zien. Dan schaterde ze achteloos, als-of ìk 'r iets leuks vertelde, ofschoon ons bon vivantje héél goed merken kon dat 'k stug naar 't plein tuurde, waar het bruin-groenig gebladerte van het plantsoentje schemerde. - Je hebt schik? - deed 'k, den vieux affectionné d'amour négeerend. Hij begon | |
[pagina 648]
| |
me te vervelen. Onverwacht wendde ik me weer naar hem, bleef 'm fixeeren, tot-ie nerveus den kelner, 'n paar tafeltjes van ons af bestelling opnemend, aanriep en betaalde. Schuchter knoopte ie z'n jas toe, uiterst langzaam, zocht drukdoend kwansuis z'n rotting, stikum lenzend, boog stijvig, z'n hoed voornaam-groetend lichtend - altijd heel beduidend m'n dametje toe-nijgend, maar toch zóó, dat ik 'm geen réprimande kon geven. En steeds 't ingehouden lach-janken van 't meisje, terwijl hij, z'n vallende rotting probeerend te grijpen, zoet-sappig, mal-figurend woordjes prevelend, opgrabbelde nu z'n stok. Verder schuifelde ie, door ons sprakeloos bespied. - Wat zeg je me daarvan?, proestgierde zij, hoe ouër, hoe gekker... Wat zat die man me te bekijken... - Die ouë heer zal nog 'n jong hartje hebben, mompelde ik. - Zie je... viel ze uit... dat kereltje is nou van 't slag, dat ons actrices vèìne verzekert... als we 'm begrijpen willen - wel te verstáán... Maar ik dank je, ik wil wel actrice wezen, maar op die manier niet!... Verdwaasd lodderde ik naar 'r slingerende réticuul, trok konklusies, snapte niets van 'r redeneering. Ja, raffelde ze, kijk maar zoo gek niet, je weet wel wat 'k bedoel!... - Zoowat... zoowat... - Dan ben je ook niet vlug van begrip! jij bent nota bene schrijver en jij begrijpt me niet... Je bent toch ôok aan 't tooneel... - Zoowat... zoowat... Straks vroeg 'k je of je engagement had - en toen wou je me wat vragen... wat zeggen... Wat heb je?... Als dié vervelende grappemaker niet achter me gezeten had, wist 'k 't... - Ik kon 't niet zeggen... om die liebhaber niet... en je moest 's weten, hoe mooi ie te pas kwam, dàt symbolieke meneertje... Ibsen niets bij... 'k Zit 'r ellendig voor als 'k geen engagement krijg... náár!... O, ik kan 'r een krijgen, dádelik... op stáánde voet moet 'k besluiten... gerùst! Als 'k veel pourparler's maak sta 'k op de kleine steentjes van 't winter... 'k Was overal te laat of overtollig... actrices te veel op 't oogenblik... Achter de groentekar halen ze komedianten vandaan. - Nou... nou... - Wat wou jij strijen!... Vraagt 'n directie soms of je wat kunt?... Kom 'k wou je wijzer hebben. M'n voeten heb 'k stuk geloopen... Als 'k aan de winter denk, besterf 'k 't al van schrik... Voor-verleden jaar heb 'k armoe geleden... armoe, dat 'k zwart zag... Wou jìj nog meepraten... O... o... voor 'n actrice is ook wel brood te verdienen büiten 't tooneel... We rieken zoo lekker naar poudre de riz!... Och, je kan zoo'n directeur krijgen als daar wegsukkelde zooeven... Ik niet hebben... Pas... 't Publiek moest 's weten hoe wij actrices leven, als je fatsoenlijk wil blijven... Nou!... Als ik die ouwe vent aan de haak pik... of 'n ander met duiten... heb 'k binnen drie dagen engagement èn veine... Succes en bloemen... manden vol... Kan 'k de bloemist betalen, weêt je, venijnde ze... Ik bleef suffen. - Ik kan wel schreeuwen van woede en verdriet... 'r Stem krijtte, versmolt in 't leedvocht van haren mond... Zeg eerlik... ben 'k actrice of niet?... Ben 'k verdienstelik of niet?... Nou?... Ik knikte aangedaan, want 't was wáár. Te snikken zat ze, soms hevig bedwongen kermend. Dan drukte ze de bevende hand tegen 'r mond, waarin ze 'r zakdoek krammend dotte. - Bedaar toch, zei 'k schaamsch voor de menschen die langs ons gingen - omkijkend naar de weinige bezoekers aan 't andere eind van 't terras. - Bedáren! kreunde ze. Van jou had 'k wat anders gedacht... Bedaren als je mal bent... als je krimt van benauwdheid... Klets jij niet... Schaam jij je? Ik niet. De heele wereld mag 't gerust weten. Die weet toch al zoo'n beetje van ons leven... Was 'k maar niet aan 't tooneel gegaan... Wist ik dat 't zoo'n bende was!.. Nóg weet 'k niets!... 't Is me wat móóis... Wàt ben je, wiè ben je...? Niets en niemendal! 'k Heb nog steeds gehoopt dat ze mijn verdienste zouën opmerken... 'k Ben toch geen frotterhaurèkGa naar voetnoot*)... geen nietskenner... Heb je me gezien in... - Ja - ja - je verdient beter. - Kun jij dan niks voor me doen, jij als schrijver hebt toch invloed. Eerst keek ik 'r aan, lachte even om zooveel naïviteit, om zooveel nonsens en wanhoops-onverstand. Satanisch klokte m'n keel. - Meen je dat nou?, scherpte ik uitdagend. Meen je nou heusch dat 'n schrijver iets beteekent? Voor ons zelf hebben we | |
[pagina 649]
| |
niet eens wat in te brengen... hoe zouën wij auteurs 't dan voor tooneelmenschen doen, die buitendien nog m'n collega's zijn, omdat 'k ook comedie-speel. Maar gerust meid... 'k heb met je te doen... je verkeert in 'n onverdrageli'ken toestand... tenminste dat maak ik uit je spreken op... hoewel ik je niet goed vat... Je kunt toch 'n engagement krijgen... zei je toch?... Lui leunend op m'n gevouwen armen, rustte ik op 't tafeltje, wachtte. Zij bukte zich, 't hoofd gebogen, blijkbaar denkeloos naar 'r schoenpunt ziend, die ze op en neer wipte, uitschuivend onder haar rok. 't Eentoonig geklak hinderde mij; ik was nieuwsgierig. Toch bleven we zwijgend in dezelfde houding. 't Plein was voller geworden; Echoënd gedruisch zweefde in m'n ooren. Soms stootte vinnig, rytmisch-schokkend 'n rijtuig voorbij, waarna het wreed-knarsende wiel-geratel stug in de lucht na-schokte. - Ja, ik kan 'n engagement krijgen - lispel-murmelde zij, zich iets rechter drukkend... maar... 't Is al 'n stukje in 't seizoen... Je gelooft 't niet... comediantebluf hè?... Je moet je covet ophouën... 't lijkt net anders of ze je niet willen... Zeg, kan ik je vertrouwen?... Eerlik?... Maak nou geen gebruik van m'n naren toestand. Ik vertrouw je, omdat je schrijver bent... - Dank je, mompelde ik. - Nou, is dat zoo'n wonder? Als 'n schrijver, die toch de misère van 'n ander voelt... en jij vooral als planken-mensch... die onze misère kent!... als 'n schrijver nog 'n kwajongen is... wie moet 't dan nièt zijn?... - 'k Heb anders nog al hekel aan geheimpjes.... - Ben je bang dat je ze opschrijft? - Zoowàt... vooral als je 't niet mag... - Je mag 't wel, heel graag zelfs... máár geen namen noemen asjeblief... en over 'n poosje... - Schiet nu op. 't Zal me benieuwen wat 'k wel te hooren zal krijgen... - Je moet me ráád geven... - Raadsheer!... Aggenibbesj... - Eerst zal 'k wat vooraf vertellen... We zijn al in 't seizoen... en de kans voor mij... is dus verkeken... Ze zat nog te zenuwslikken, zacht te rilhuiveren. - Waar moet 'k naar toe als 'k 't niet aanneem?... Ambulant... één - twéé dagen spelen... 'n paar gulden in de week da's... da's niks... da's geen snars waard... 'k Weet waarachtig niet wat anders moet worden. Voor-verleden jaar heb 'k ook al 't zelfde masseltje gehad... Zal me heugen.... Honger heb 'k geleên... en ben tòch als dame voor den dag gekomen... Van vijf à zes gulden heb 'k 's weeks geleefd... Soms speelde 'k twee dagen per week, soms één in de drie... 't Was me 'n toestand... Daar moest je huur van betalen en leven... en 'k heb niets dan goeie recensies gehad... Nou - voor de menschen heb 'k 'n enkele maal iets genaaid, 'n rok of 'n blouse... maar daar kom je ook zoo gauw niet in... en ga jij voor iedere schoonmaakster 'n middeneeuwsche buiging maken voor 'n paar stuivers werk?... 'k Heb 't gedaan, nota bene voor m'n vroegere schoonmaakster die me kwam opzoeken en aan wie 'k alles vertelde... En dan moest je zien hoe meiden uit 't koor rollen speelden, als je in den schouwburg zat om vuur en licht uit te winnen - àls je 't hàd - begrijp je. O..., o... wat 'n winter! Daarbij ging 't overal nog slecht. Op sommige plaatsen heb 'k 't meegemaakt dat we geen handgeld kregen, met artisten, die dan toch bekend waren... 'r liepen 'r meer vrij... en troepjes geteisemGa naar voetnoot*) hadden 't hier en daar tot op de koppen. Heb 'k beleefd màn!... 'k Heb óók mee moeten doen met zulke gezelschappen, neem me niet kwalik!... In Leeuwarden had m'n geachte directeur 'n dochter van z'n hospita 's avonds naar de voorstelling meegenomen... We kwamen 'n dame te kort... hij maakte van háár 'n dáme... Ze mocht niets zeggen... figuratie - 'r rol was gekapt en wij zeiën zoo'n beetje wat zij moest vertellen... We hebben, 'r meegesleept van begin tot eind... Ik heb m'n garande aan 'r gehaald... Of ze naar Siberië moest, zóó heb ik getrokken - 't arme schepsel... Kun jij 't me kwalik nemen als je zóó je brood - je kunst in de voddendoos ziet? - Nee... - En 'n zaal met volk... nou, daar werd je bang van... Tjòk - tjòk vol... Maar enfin... wat komt 'r dat op aan. Erger is dat 'k dagen 'n stuk brood uit 't vuistje heb opgegeten... als 'k had zeg 'k 'r weer bij... Nou denken de comedianten nog dat 'k 'n paar centen had, omdat ze 'r geen korrel van begrepen... van m'n leven dàn!... En | |
[pagina 650]
| |
ik kon goud verdiend hebben, goüd, - jà, niet als actrice... Eèrstens in 'n café chantant - en tweedons in tricot... en... nòg meer goud aan 't slag van die ouë meneer... daar net!... Zeg jij nou nog 's dat 'n actrice geen veine heeft. Talent man, dat is alles... hà - hà - hà!... 'k Ben heel lang - tot vandaag - hoe noemen ze dat ook weer - fatsoenlik gebleven... Maar of 'k 't nòg kan blijven is 'n andere vraag. Ik moet eten, en 'k sta op straat!... 'k Ben buiten engagement... en ambulant is niets. Daarvoor is de grootste prul te goed... tenminste voor dat leger ééndagsgezelschapjes. 'k Ben beleedigd kérel... 'k zou de ruiten hier wel stuk willen slaan... als ik niet wist dat ze jou 'r voor zouën laten opdraaien... en jij zelf, nou hè... hì... hì!... nou!... Financieel hebben we elkaar niet veel te verwijten... nou ja... hè... hè!... rijk ben je toch even min... Furieënd was ze opgesprongen, ging dan kirrel-lachend weer zitten. - 'k Ben ten einde raad... Jij moet me ráád geven... 'k Kan 'n engagement krijgen... midden in 't seizoen... Noem je dat veine of niet?... Maar op voorwaarde... op voorwaarde dat 'k van avond met den geldbeunhaas ga soupeeren... 'n geldschieter... Je weet 't toch, niet lièf tegen die heeren... géén carrière!... Al vragen ze 'r niet om, je brengt 't tot iets als je nìet èrg... o, zoo lief bent... Rauw klonk 'r stem. Verbeten gramschap. Op 'r grauw-bleeke tronie, vlak-gespannen, wachtende vertwijfeling. 'r Pupillen strak in de mijne, zat ze uitdagend 'r vonnis af te bedelen. Driftig duwde ze 'r lokken terug: Nou?... Je weet 't... 'k moet eten... of geef jij 't me...?? - Ssst - die meneer achter ons luistert, boog ik me over tafel. Toen zakte ik op m'n stoel... m'n hoofd verlegen opwaarts naar den hemel-koepel houdend... Ik werd kil... 'k wist dat deze eerlike vrouw doen zou, wat ik, collega, te prefereeren aanbeval. Nog altijd verroerde ze zich niet, loerde ze streng, gebiedend naar mij. Wat te raden... Ze zou zeker mijn raad in daden omzetten... 'n Vrouwe-leven ter mijner beschikking. Och wat 'n oogenblik van gedachtenstremming... Wat spot het vreeselike huichelachtige leven met zulke prooien... Wat is literatuur, wat is dramatiek?... Hoon, bedriegelijke leugenachtigheid. Wat moraal, zedelijke opheffing der vrouw?... Al dàt weten scheen naar mij, op te schàteren maar zeggen kòn 'k niets... Schàteren zèker! Want 't dwong me tot 'n grijns... tot 'n demonisch gegorchel... Ik, die ze defileeren zag, de zwetsende menschen, stellingen misschien verkondigend over de verdorven zeden van 't tooneel. Maar ik wist ook, dat ze graag wat geven zouden als ze rond konden snuffelen in dien poel van zonde en jammer. Welk 'n ontzettend dilemma. Ik moest kiezen tusschen honger en prostitutie... - Daar zit je nou... dáár zit je nóu... romancier... dramaturg... of turf... ja turf tartte ze... Ha!... ha!... ha!... Wat? Stommetje, stommetje onder de... - Mensch hou op... schreeuwde ìk... Je maakt me zoo ellendig! - Je zou raad geven... dwong ze piependhinnekend. - Ik kan je 't niet raden... maar doè 't niet... Je weet waar 'k woon.... 'k bied je mijn thuis aan... Je zult toch licht zooveel verdienen, dat je eten kunt... - Zou je willen... hèèé?... - 'k Heb twee kamers... geloof me nou toch... - Heb je 't ooit mooier op 't tooneel gezien?... in 'n boek van 'n cent per aflevering?... De edelmoedige ridder... De Twee Weezen verbeterd... hà! - hà - hà!... Ga heen... jou raad... Wat heb ik aan jou ráád?... Ik maak dat 'k weg kom. Door jou van de wal in de sloot! Wat 'n ráàd... Adieù... 'k Ga 'n ander zoeken... die weet beter. - Misschien loop 'k dàt manneke tegen 't lijf - dat manneke van daareven... ik máák me 'n kunstbeschermer. En onzeker schoof ze heen, scherp schreilallend de stoeltjes ter zijde smakkend. Slierend met 'r réticuul wuifde ze met haar opgestoken arm:... Adìèü!... 'k Zat nóg verràst... vreemd-gèk naar de wandelaars starend...
Monnikendam. 2-07. |