daarom heb ik herhaaldelijk erop gewezen, dat de jonge menschen, die beweren, Zola uit 'n kunst-oogpunt te lezen, liegen en integendeel hem om 'n heel andere reden ‘genieten’.
Ik hoop, dat gij mij nu beter hebt begrepen.
Nu Uw tweede bezwaar. ‘Madame Zola mag hoog staan, dat zij zooveel vergeven kan, volgens mij staat zij niet hoog in het voorwerp van haar liefde. Is het niet verachtelijk onwettige kinderen te hebben, die men toch een onherstelbaar onrecht aandoet? Het wil er bij mij niet in, dat iemand dat alleen doet om het heerlijke van het vaderschap. Was dat het geval dan zou hij zijn kinderen boven alles liefhebben, en alles doen om het onrecht te herstellen. Hij zou zich laten scheiden van zijn vrouw, en de moeder van zijn kinderen huwen.’
Ziedaar weder Uw eigen woorden. Maar mijn waarde Noordelijk, nu draaft gij dóór op Uw stokpaardje, en ziet in 't geheel niet naar wat ik schreef in mijn hoofdartikel: Madame Zola en Madame Curie. - Ten eerste was dat artikel immers geen verheerlijking van Zola, maar eene van de daad zijner vrouw. - Aangenomen, dat Zola zoo laag staat als gij 't vindt op zedelijk gebied, door die onwettige kinderen, welnu, heb ik hem daarin verdedigd of gelijkgegeven?
Ik heb alleen gezegd, dat ik zijn vrouw hoogacht, die zijn verkeerd gedrag, uit waarachtige liefde tot hem, heeft vergeven, en goedmaakt aan zijn in elk geval onschuldige kinderen. - Met U ben ik 't zelfs eens, dat ik voor den persoon van Zola weinig voel, want ik heb zijn kinderachtig pogen, om in de Academie Française te worden gekozen, zijn laf geflikflooi, nadat hij eerst daarop had gesmaald, altijd een bewijs gevonden van een kinderachtig, ijdel, en weinig zichzelf respecteerend karakter. Verder vind ik zijn voorreden bij sommige zijner boeken een ander bewijs van kinderachtig bang zijn voor de publieke opinie. Zie o.a. die bij L'Assommoir. En eindelijk is mij zijn zwenking in zijn laatste romans naar den triomf van de wetenschap en van 't socialisme (Paris, Travail, o.a.) bijzonder antipathiek. Om al die redenen heb ik aan de algemeene bewondering, die zijn Dreyfus-veldtocht uitlokte, nooit kunnen meedoen; dat alles was mij juist van hem te reclame-achtig, te veel berekend op effect, echt fransch aanstellerig, zoo iets als Victor Hugo, die zich baadde in weelde, en in zijn testament bepaalde, dat hij in een Parijsche armenwagen wou worden begraven. Zulke algemeen-bewonderde lievigheden in dit genre laten mij-persoonlijk altijd heel koud. Maar ik vraag U, wat doet het er toe, hoe gij en ik denken over 't voorwerp van Madame Zola's liefde? Het komt er toch maar alleen op aan in dit geval hoe zij er over denkt. Gij zult toch wel hebben opgemerkt, dat heel dikwijls juist hoogstaande vrouwen, die héel véel liefde aan den dag leggen voor een man, hare zelfopoffering besteden aan een wezen, waarvan de omstanders zeggen: Hoe is het mogelijk dien man zóó lief te hebben. Hij is haar niet waard. 't Is zonde en jammer van haar. Enz. enz. Ik heb er mij immers niet in verdiept of Zola de liefde zijner vrouw verdiende of niet, maar alleen in de nobele wijze waarop zij haar liefde heeft getoond ten
voorbeeld van anderen. -
In hoeverre Zola 't al of niet te doen was om alleen het heerlijke van het vaderschap, kan ik natuurlijk niet beoordeelen, maar ik geloof hier het getuigenis-zelve, van Madame Zola, die het aldus heeft voorgesteld in een onderhoud met een redacteur van De Matin. - Ik zou zeggen, zij is er hier de naaste toe om zulk een intieme questie te kunnen beoordeelen; juist dáarom aanvaard ik haar getuigenis. En, waar gij schrijft van het onherstelbaar onrecht onwettige kinderen aangedaan door ze te verwekken, daar raakt gij de kern van de questie, waarover alléen ik 't had in het bewuste artikel. Juist omdat het een onrecht is, dat zulke kinderen de verachting der maatschappij dragen voor wat niet zij misdeden, juist dáarom acht ik Madame Zola zoo hoog, dat zij dit herstelt met terzijde zetten van haar trots, en die kinderen geeft een naam, den vadernaam, met behulp van alle daarvoor noodige wettelijke formaliteiten. In hoeverre Zola-zelf óok zulke stappen zou hebben gedaan met goedkeuring zijner vrouw, kunnen wij, dunkt mij, niet beoordeelen door zijn zoo geheel plotseling en hem-zelf onverwacht sterven. Misschien, ware dit niet geschied, had hij-zelf ook zulk een oplossing tot stand gebracht. Het spreekt vanzelf dat hij niet heeft vermoed er zoo ineens te zullen uit zijn. Maar, zich van zijn eigen vrouw laten scheiden? Vindt gij dat nu heusch een zoo edele oplossing? Haar, die hem al die jaren heeft liefgehad, die hem heeft gegeven 't beste van haar jeugd en haar leven, die het toch niet kan helpen als zij gedoemd is tot onvruchtbaarblijven, haar eenvoudig-weg verstooten voor een nieuwe passie, ongerekend al haar verdriet daarover? Ik voor mij zou zulk een daad afschuwelijk-egoist vinden. Gij praat van ‘de moeder zijner kinderen’. Wel, die vrouw wist wat ze deed, toen ze zich gaf aan een getrouwd man. Moet zij nu alle voorrechten plukken van die
maatschappelijk-onwettige daad, en de andere, de verlatene, alles lijden, óók nog het algeheele verlies van den man, dien niet zij ontrouw werd, maar die haar verliet, door hartstocht gedreven? - Van tweeën een. Of de vrouw, die zich geeft aan een getrouwd man, doet het uit alles offerende hooge liefde, en dan zal zij, juist om die reden, bereid zijn de gevolgen te dragen, en er niet laaghartig op belust zijn haar ‘eer te redden’ door het levensgeluk te vernietigen van de andere, of zij doet het uit minder nobele bedoelingen, uit zwakheid, uit winstbejag, wat dan ook, en dan zou het toch al héél onrechtvaardig zijn, dat zij tot belooning daarvoor werd gewettigd, en de andere wordt genoodzaakt tot echtscheiding. Natuurlijk spreek ik niet van beslist ongelukkige huwelijken, waarin de man zijn troost zoekt bij een andere vrouw, omdat hij en zijn echtgenoote elkaar geheel vreemd zijn geworden. In zulke gevallen verliest de laatste niets. Maar in gevallen als dat van Zola, waarin de vrouw liefheeft en de man zijnerzijds haar alle achting en geestelijke vriendschap toedraagt, zou ik 't al héél hard vinden, indien zijn misstap meebrengen moest echtscheiding óók nog. De kinderen, dat is wat anders. Die zijn te beklagen, en die moet men helpen! Maar dat juist deed mevrouw Zola op de meest afdoende wijze, en dáárom breng ik háár mijn hulde.
Verder vraagt gij naar aanleiding van mijn correspondentie aan Bernarda: ‘Zoudt U dan wenschen dat de vrouw het huwelijk inging met de overtuiging dat haar man haar na eenigen tijd ontrouw zou worden? Mij dunkt, zoo'n huwelijk zou alle hoogere beteekenis missen en van het begin af niets anders zijn dan een plat samenleven met de bijgedachte dat het maar van korten tijd was.’ - Dat alles ben ik zóó volkomen met U eens, dat ik niet begrijp hoe gij de bedoelde correspondentie zoo kondet misverstaan. Want zeer zeker, niemand meer dan ik zal zal zulk een plat samenleven verachtelijk vinden, als de vrouw het op die wijze opvat. Neen, ik wensch niets anders, dan dat zij, als zoo iets mocht gebeuren, niet dadelijk op haar recht staat zoolang er mogelijkheid is tot vergeven en weer tot elkaar komen. En deze mogelijkheid hangt natuurlijk af van elk geval afzonderlijk, zoodat daarvoor geen vaste regels zijn te stellen. Alle mannen zijn evenmin 't zelfde in zulke dingen als alle vrouwen. En ik vind het wel degelijk noodig, dat een meisje, vóór zij trouwt, weet met wien zij dat doet, juist in zulke opzichten. Het absolute vertrouwen, waarvan gij zooveel verwacht, houdt naar mijn idee volstrekt niet terug, maar doet den man juist denken, dat hij 't er wel op kan wagen omdat zijn vrouw niets weet of begrijpt of vermoedt van zulke dingen. En, komt dan harerzijds de ontdekking, dan is zij zoodanig geschokt in haar blind-vertrouwen, dat alle mogelijkheid van verzoening is uitgesloten tengevolge van haar verontwaardiging. - Het huwelijk is m.i. een te ernstig ding om het aan te gaan in onwetendheid van wat ook. Laat het jonge meisje de waarheid onder de oogen zien, óók de waarheid ten opzichte van de verzoekingen van het mannenleven, dan zal zij veel beter voorbereid zijn tot hem helpen en hem behoeden en redden voor de verzoeking in 't oogenblik van
mogelijke verzoeking, dan wanneer zij als een blind gansje absoluut vertrouwt en absoluut gelooft. Nog eens, zij het herhaald, zoo iets hangt af van elk geval afzonderlijk. Men kan daarvoor geen regels maken, maar, in het algemeen gezegd, mag men wel met nadruk eischen dat man en vrouw elkaar en elkaars gebreken en neigingen en begeerten voldoende leeren