door hem ontzien te kunnen worden. Ze laat zich zoo veel voorstaan op het bezit van haar vaak onbeduidend persoontje, met inbegrip van de meegebrachte have en goed, dat de man zich in zijne gelukvolle verwachtingen bedrogen ziet. Te huis, gewend aan een weelderig jonge damesleventje, verlangt ze 'n bepaald comfort en weeldeomgeving, waarvan ze niet verkiest af te wijken, in 't besef van haar kostbaar bezit voor den man dien ze boven anderen verkoos - zooals ze hem diets wil maken - ook al was ze blij, dat er eindelijk iemand kwam, die haar, nadat ze dichter bij de dertig dan bij de twintig was, als wederhelft begeerde.
Mogen deze pretenties en eischen al niet dadelijk bij 't begin van 't huwelijk aanleiding tot verwijdering geven, en de finantiëele draagkracht van den man niet te boven gaan, men kan na de eerste jaren van echtelijken vrede wel waarnemen, dat de geest der liefde niet zoo beslist regeert, en ziet tevens dikwerf de vermeende welvaart verminderen, totdat dringende omstandigheden, die vaak voorkomen hadden kunnen worden, nopen tot achteruitgang, gepaard met echtelijke oneenigheid, waardoor het leven voor de gehuwden een ondragelijke last wordt. Meer dan een voorbeeld is mij hiervan bekend, slechts één wil ik hier aanhalen.
Een tamelijk welgesteld man huwde een zeer gefortuneerd meisje uit den middenstand, van tegen de dertig, dat 't zich thuis aan niets hoefde laten ontbreken.
De man had zich gevestigd in een der deftigste zaken en 't scheen alsof alleen geluk voor hen was weggelegd.
Na een paar jaar bleek de zaak minder productief dan men verwacht had. Al dra werd de achteruitgang zoo enorm, dat de man besloot zijn zaak van de hand te doen. 't Leek wel of z'n vrouw dit alles voorbijging, nooit had ze notitie van de waarlijk mooie affaire genomen, zonder ergens naar te vragen, bleef ze ook nu haar leven op dezelfde wijze voortzetten. De man door geldzorgen gekweld, stond geheel alleen en ondervond niet den geringsten bijstand van den kant, waarvan hij recht had ze te verwachten.
Ze hadden maar één kind van 3 à 4 jaar, maar de gezonde stevige jonge vrouw voelde niet, dat het haar plicht was zélf de huiselijke bezigheden te verrichten en de uitgaven van een dienstbode te bezuinigen, wat reeds een heele verlichting zou wezen, ze meende zich daardoor te blameeren en begreep niet dat het heel wat eervoller is, zelf de handen aan het werk te slaan, dan in 'n chique toiletje toe te kijken, als 't noodig blijkt den man de zorgen te helpen verlichten en de schuldeischers van de deur te houden. Zoo ging de man alleen gebukt onder het onvermijdelijke en de vrouw eischte nog daarenboven, dat hij met haar uitging en in haar genoegens deelde.
Ook hier moest dus verwijdering volgen. De man, eerstens gedemoraliseerd door de zorgen, tweedens door het afmattende alles alleen te moeten dragen, gaat in z'n vrouw een vijand zien, die hem in den weg staat en hem krachteloos maakt in den strijd om 't bestaan. Hij ontnuchtert, beziet haar met andere oogen, gaat vergelijkingen maken met anderen en is zóó sterk vervuld van z'n toestand, dat hij-zelfs zonder 't te willen - zich over den huwelijkslast uitlaat.
En de vrijgezel, die in de gelegenheid is, hiervan getuige te zijn en dergelijke huwelijken van dicht bij te zien, besluit wijselijk zich er niet aan te wagen en liever ongetrouwd te blijven.
Elders doet zich het geval voor, dat de man in z'n huis geestelijke armoede lijdt, wijl de vrouw beslist in gebreke blijft zich tot hem op te heffen en zich in allerlei beuzelingen verliest, waardoor ook hij zijn leven alleen leeft en zich ongelukkig gevoelt.
Ook deze huwelijken zijn even zoovele pleidooien voor den onwil van de mannen om zich de gevolgen van den echtelijken staat op den hals te halen, en men kan het hun niet kwalijk nemen, dat zij de vrijheid blijven verkiezen boven den zoo hoog geprezen huiselijken haard.
Dat de zwakke sexe door de natuur bestemd is, om vrouw en moeder te worden, stem ik volmoedig toe, maar het huwelijk heeft nog zooveel andere eischen, die minstens even - zoo niet meer gewichtig zijn, om het geluk van twee menschen te verzekeren.
Dit nu schijnt verreweg de meerderheid der vrouwen niet te begrijpen en ik ben overtuigd, dat ze zelf aanleiding zijn voor den verminderden huwelijkskans, door zoo weinig de roeping van getrouwde vrouw te begrijpen.
Nu wil ik met dit artikel geenszins een lans breken voor de onfeilbaarheid van den man bij het huwelijksvraagstuk, want ook zij blijven met veel in gebreke, maar, bij den huidigen toestand der maatschappij, zijn zij het nog altijd die de lakens uitdeelen, en