Het is bepaald vermoeiend eene bladzijde van Menschenwee te lezen, laat staan de omstreeks 800 blz., die dit boek beslaat. Dit is gevaarlijk dansen op het slappe koord der woordkunstenmakerij. Want meer dan kunstenmakerij is het toch ook niet.
Na Menschenwee kwam Zegepraal. Laten we hier liever over zwijgen. Dat boek is zoo voos en hol.
En nu kunstenaarsleven.
De heer Querido heeft van den beginne af aan een gunstige pers gehad. Na Menschenwee verhief men hem tot in de wolken en noemde hem de Hollandsche Zola. Dit nu kan Querido niet helpen en hij is niet aansprakelijk voor de loslippigheid zijner critici, maar dat hij nog niet tot de knieën van dezen grooten Franschman kan reiken, bewijst doorslaand zijn kunstenaarsleven.
Jongen, jongen wat een in-vervelend boek. Een zeurderig, lijzerig, langdradig boek. Bepaald een misbaksel. Er schijnt maar geen eind aan te zullen komen en altijd door herhaalt de schrijver wat hij gezegd en zegt wat hij al zoo dikwijls herhaald heeft.
Je voelt je geneigd hem toe te roepen: ‘Man, houd op met je kletspraatjes. Ja, ja, dat weet ik nu allang. Denk je dan dat ik geen hersens heb? En, in alle bescheidenheid, ik heb ook wel een klein weinigje fantasie. Niet zooveel als u, gunst neen, maar toch wel een beetje.’
Dit boek brengt ons in kennis met een zekere Maurice Fleury, een kunstenaar. Wij zouden willen vragen, waaruit dit blijken moet. We lezen wel dat hij bezig is met een boek te schrijven en aan het eind is dit ook af en heeft veel succes, maar toch zouden we graag wat naders over zijn kunste naarsschap hooren.
In ieder geval een hoog en edel karakter heeft deze man geenszins. Wat is hij klein en laf! Hij, zijne vrouw Louise en haar drie broers wonen bij elkaar in een krot van een huisje, nadat zijn zaak door verwaarloozing failliet is gegaan.
Daar leiden zij ellende en gebrek. In dien toestand wordt hun een kind geboren. En als zijne vrouw de eerste hevige smart voelt... loopt hij weg en laat haar alleen met eene ruwe baker. Hij gaat op het balkonnetje staan wachten en ‘al woester en grilliger koortsten zijne gedachten aan. Als hij even maar ging merken, aan 'n stem, 'n gebaar van de menschen in de kamer, dat ze er niet meer was, dan zou ie van dat balkonnetje afspringen...’
Deze held, die zijne vrouw in de uren van de hoogste smart alleen laat en op het balkonnetje wacht en diepzinnig denkt, is de hoofdpersoon van het boek. -
U het verhaal oververtellen? Lieve lezers, er is eigenlijk geen verhaal. 't Sukkelt maar zoo'n beetje voort. Maurice maakt kennis met een ‘demonischen’ bankier die hem finantiëel helpt, en wiens vrouw op hem verliefd raakt, en wier verliefd doen hij zich rustigjes laat welgevallen, door wie hij zich laat zoenen en die hij terugzoent, hoewel hij aldoor maar beweert zijne Louise boven alles lief te hebben en te aanbidden als een engel. Tot de bankier dood gaat en Louise dood gaat en het boek uit is. Goddank denk je, dat karweitje is achter de rug. Psychologie, vraagt gij? Zeker, de psychologie is overtuigend, maar hebben we iets aan psychologie alleen? O, die taal! Lust ge een lepel vol van dien taaien kost? Welaan, of neen sla het zelf maar op; het wordt mij te machtig.
Dit is nu de man met ‘zijn groote verlangens van te willen schrijven het wereldepos van dezen tijd, een scheppingsreeks, die blijven staan zou geweldig, onaantastbaar, al de komende eeuwen door...’
Jawel, mijn waarde heer, ga je gang maar, als ik die boeken maar niet behoef te lezen. Maar als het kan, wees in het vervolg een beetje minder vervelend en houd onzinpraat voor u. En als ge nu weer met schrijven begint, dompel uw koortsig hoofd (gij schrijft immers in een kunstkoorts, niet waar?) eens lang en flink in een kom ijskoud water. Misschien dat ge dan nog eens een meesterwerk zult schrijven.
JUVENIS.