De Hollandsche Lelie. Jaargang 20
(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdUitslag Prijsvraag. (Zie het 1ste nommer van dezen Jaargang van 4 Juli 1906.)Ik kan niet zeggen, dat er overvloed is
van geest in de toegezonden gedichtjes over de vrije-vrouw. Een uitzondering op dat gebrek aan geest
maakt zeer zeker het versje van onzen medewerker Servaas van Rooyen, dat de lezers in ditzelfde nommer vinden maar dat wegens de lengte buiten mededinging blijft. -Ga naar voetnoot*) Buiten mededinging, omdat het niet als
antwoord op de prijsvraag is ingezonden, blijft ook het zeer ad-rem versje van D.T. te P., dat de lezers insgelijks vinden in dit nommer. Deze beide gedichtjes zijn dus geplaatst tegen het gewone honorarium. - De prijsvraag-beantwoording van D.T. te
P. draag ik den uitgever voor tot een extrapremie, omdat hij de eenige is die de zaak heeft opgevat van het misschien meest juiste, namelijk hóóg-ernstige standpunt. - Den prijs f 12.50 heb ik toegekend aan
Bert, omdat zij ‘het’ type naar het uitwendige, zooals men het terstond herkent op de straat en in alle publieke bijeenkomsten, aardig heeft weergegeven, ofschoon zij den gestelden eisch van lengte overtrad. - Ik denk o.a. aan de voorstelling, die Eleonore Duse gaf in Amsterdam den vorigen winter, van Rosmersholm, naar aanleiding waarvan ik schreef bij die gelegenheid in mijn verslag in de Telegraaf: ‘Op reformpjes schijnt het (een “nieuwe-kunst”-stuk als Rosmersholm) bijzonder aantrekkelijk te werken, want die waren gansch plotseling opgedoken hier en daar gisteravond, méér dan anders.-’ Ook de invoeging van 't Liberty-lint, (de
bedoelde dames slagen erin de opzichzelf zeer mooie Liberty-modes te misvormen tot afzichtelijk-wansmakige kunstdoenerij,) getuigt van juiste opmerkingsgave, maar het is jammer dat aan maat en vorm zooveel ontbreekt. Zoo is b.v. de uitdrukking booswichten-gang leelijk en onjuist; en evenzeer is ‘flauw’ (zie den laatsten regel) een stopwoord voor 't rijm, méér niet: | |
Prijs (f 12.50.)Met een Panama-hoed en een Liberty-lint,
den hals vierkant-laag, en een vaalbleeketint,
Het haar over d' ooren, de handen steeds bloot,
Met hobbezak-lichaam en schoenen te groot,
Zóo ziet ge het manwijf, zóo stapt z' U voorbij;
Somtijds met bleekneuzige ‘hij’ aan haar zij,
(Meest een op sandalen, met haren zeer lang,
met een pak van fluweel en een booswichtengang!) -
Zóo trekt alle dagen het slonzige wicht,
| |
[pagina 558]
| |
Achter 't schouderloos lichaam de buitendeur dicht.
En Moeder die thuis blijft ‘begrijpt’ haar niet,
Maar is goed voor het werk dat z' achter liet!
In de tram spreekt ze graag met een dito gebuur
Over nieuwe muziek en wat schuine lectuur.
Al wat ‘vrouwelijk’ is, haat ze, toch strijdt ('t klinkt flauw)
Dit belachelijk wezen voor ‘Rechten der Vrouw’! -
BERT.
De premie heb ik toegekend aan Cora, omdat haar vorm nog al vloeiend is, en haar gedachte niet on-juist. Maar nieuw van vinding kan men dit versje allerminst noemen; het is alles saamgenomen hoogst-banaal. | |
Premie (f 7.50).Moderne Vrouwen.
Ze dragen ‘reform’, en een simpele hoed
Staat steil op hun piekige haren,
Zoo draven ze naar hun vergaderlokaal,
Steeds trachtend den man t'evenaren!
Ze willen niet trouwen, want dan zijn ze kwijt
Hun vrijheid, zooals ze beweren;
Alsof er nog kans was, dat ooit er een man
Zóó'n manwijf, als vrouw zou begeeren!
CORA.
| |
Extra premie (f 5.00).De ‘Vrije Vrouw’.
Bespot haar niet, het ongelukkig wezen,
Dat, zinverloren, ‘vrije vrouw’ zich noemt:
Een misgeboorte, zonder wedergâ tot heden,
Perverse-abnormiteit tot stumperigheid gedoemd.
Bespot haar niet, maar zie in haar de kranke;
Doorgrondt wat van haar kwaal de oorzaak zij,
Dan roept ge als mensch, die voelt het leed van anderen:
‘Voor haar geen hoon of spot, maar 't diepste medelij.’
D.T. te P.
Voor de prijzen moet men zich met naam, en abonnementsopgave melden bij den uitgever van dit blad. Redactrice. |
|