De Hollandsche Lelie. Jaargang 20
(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGedachtenwisselingen.I. Het vraagstuk ‘biecht of geen biecht in het huwelijk’ toegelicht door den Lof der Sotheyd van Erasmus, in de vertaling van Westerbaen. Zie zijn ged. II (Ao. 1671), bl. 27.‘Het geen ick u alhier van Vriendschap heb geseyt
heeft in het houwelijck noch naeder syn bescheydt,
dat een vereening is van lyven en gemoeden.
Die groote Jupiter will' yder een behouden!
Wat meenigh bed [echt] en waer niet jammerlijk gescheurt,
wat droeve scheydingen en waeren niet gebeurt,
jae, 't gheen noch ergher is, indien der mans en vrouwen
bywooningh niet en wierdt gestut en onderhouwen
door wat voorbij te sien aen d'een en d'andre zij,
door lachen, door gevley, door jock en boertery,
al volck van mijne bend': hoe weynigh sagh mer paeren,
hoe meenigh koppeltjen en soud' er noyt vergaeren,
hoe meenigh houwelijck en bleef niet ongeknocht [ongeknoopt],
indien een bruydegom sorgvuldigh ondersocht
wat speeltjes [spelletjes] dat weleer de teer' en schaemle deeren
met andren heeft gespeelt, en so hij mocht begeeren
te voorens 't onderstaen wat leven dat de meyt
met menig hups gesel voor heenen heeft geleyt?
Maer hoe veel weynigher sach mer te saemen blyven
van die nu zyn gepaert, indien het doen der wyven [en ook der mannen]Ga naar voetnoot1)
niet onbekent en bleef....’
Voor copie conform A.J. SERVAAS VAN ROOYEN. | |
II. Nog eens zware examenstudie.Ik waag 't, een groote plaats te vragen voor een repliek aan C. Eersteling. Uw antwoord gaf mij het gevoel, dat U eigen- | |
[pagina 535]
| |
lijk het voornaamste van mijn schrijven voorbijziet, n.l. de vraag in den titel vermeld. Mijn voornaamste doel was te protesteeren tegen den weg, die zoo dikwijls opgegeven wordt om ‘de vrouw: persoonlijkheid te ontwikkelen.’ Want niet altijd kiezen de meisjes een zware studie, omdat ze dit bepááld voor hun onderhoud noodig hebben: velen hadden een veel beter figuur geslagen als ze een eenvoudige en veel kortere studie hadden genomen. En anderen zijn bemiddeld. Ze kiezen de zwaardere o.a. om veel grooter ontwikkeling te krijgen, en onlangs nog hoorde ik van een studente de klacht: ‘is dat nu de ontwikkeling die ik zocht? Was ik dan maar liever onderwijzeres geworden? Dan had ik tenminste nu al verdiend, en dan had ik immers toch voor mezelf kunnen studeeren wat ik wilde zonder aan dit examen gebonden te zijn.’ Waarschuwen voor hoogere examens beteekent volstrekt niet: dwingen om dom te blijven. Men kan zeker groote kennis (en meer nuttige voor de persoonlijkheid) opdoen zonder te werken voor een examen. Een examen dwingt een bepaald programma te volgen, en voor een examen oorspronkelijk voor een man bestemd, is zooveel te leeren buiten de gevoelens van een vrouw, dat voor haar 't grootste gedeelte volkomen nutteloos is voor de persoonlijkheid. Want ontw. der pers. beteekent toch ‘de gaven die er aanwezig zijn tot het hoogste punt brengen dat ze bereiken kunnen.’ (Dit is natuurlijk niet voor alle vrouwen hetzelfde). Maar 't beteekent niet: een heele massa namen, feiten en ‘dorre wijsheid’ op te zamelen; want dat is niets anders dan volkomen nutteloos ‘intellectueel vet.’ Ik haalde het gezegde van Spencer aan, omdat dit geheel uitdrukt wat ik bedoel. Dat er intusschen vrouwen gevonden worden die wèl in zich gaven hebben, welke door hoogere studie ontwikkeld kunnen worden, ontken ik niet. Maar het grootste gedeelte van de vrouwen hebben die gaven niet, en hebben wat ànders noodig om ‘voedsel uit te trekken’ en hun persoonlijkheid te ontwikkelen. Zoodra nu meisjes zóó ‘vrouw’ zijn, dat ze 't nuttelooze en 't dorre van een deel der studie hebben gevoeld, wordt de inspanning om dit gedeelte tòch te leeren en te begrijpen, tègen hun gevoelens in, zóó buitengewoon, dat dit overspanning kan tengevolge hebben. Dat is overspanning der hersenen, maar 't verdere lichaam voelt de schade ook; bij de een is dit meer dan bij de andere, en 't gebeurt ook bij de een minder gauw dan bij de andere. Dat zal denkelijk van de persoon zelf in 't bijzonder afhangen; er is geen vaste regel voor alle vrouwen uit te maken. Terwijl dus zoo'n zware inspanning hersens en lichaam nadeel doet doordat ze te veel er van vergt, is alles nog nutteloos; en de heel intelligente meisjes zien daarenboven zeer goed in dat zij ondanks alles niet het resultaat kunnen krijgen, dat zij met hun zeer goed hoofd en ferme werkkracht hadden kunnen verkrijgen. Zij behalen hetzelfde resultaat als een man met iets meer dan middelmatig verstand en ze voelen zelf dat ze niet beter konden doen ondanks hun veel betere intelligentie. Dit alles brengt een gedruktheid, een mismoedigheid teweeg, die slecht werkt op het zenuwgestel. Ik geloof dat vooral bij een vrouw dit laatste gauw aangegrepen wordt, en 't geheele lichaam ondervindt er de gevolgen van. Deze gedachten zijn niet zoo maar uit de lucht gegrepen; ze zijn ontstaan en gevormd door waarnemingen in de werkelijkheid. De verschijnselen en bewijzen kwamen tot mij zonder dat ik ze zocht; en als ik deze verschijnselen en vele vertrouwelijke uitingen voor waarheid hield, dan is dat omdat ik menig iets daarvan zelf heb ondervonden. Daardoor kon ik er een zekere contrôle uitoefenen, en ik kon veel verklaren met behulp van mijn eigen ondervindingen. Toen ik bovendien van iemand, die er volkomen over oordeelen mag, de meening hoorde: ‘ik geloof dat meisjes niet geschikt zijn voor die zware inspanning, vooral niet op den duur; de studie grijpt hun gestel te veel aan. Als we maar niet bezig zijn een zwak geslacht te vormen!’, toen kreeg ik een hevigen angst voor wat uit dat alles zou voortkomen. En in plaats van eerst nog véel meer ondervinding op te doen, besloot ik reeds om de meisjes tenminste te waarschuwen. Ik wil niet zeggen dat elk meisje dat studeert of studeeren wil per se overspannen zal worden. Maar alleen dat zij kans kan hebben daarvoor, omdat ik meisjes ken die dat reeds ondervonden. En waardoor er een paar gehéel afgevallen zijn. Een daarvan kon o.a. een jáár daarna zelfs geen inspanning van de hersens meer verdragen: 't deed haar pijn in 't hoofd. Ik vind dat een onrustbarend verschijnsel. En zulke zijn er meer. Ik kan niets anders zeggen, dan dat ik in volkomen eerlijkheid mijn denkkeelden over 't waargenomene heb geuit. Het onderteekenen met 't pseudoniem dat ik reeds lang in de H.L. gebruik, legt mij evengroote verplichtingen van oprechtheid op als mijn eigen naam zou doen. Ondertusschen is er wel iets op te maken uit Uw stuk. U blijft n.l. op het terrein van wis-, schei- en natuurk. en pharmaceutische studies, en spreekt hierover Uw opinie. Maar er zijn nog vele andere die ook tot de zware studiën behooren, en mijn waarnemingen zijn nu juist op dat andere terrein gedaan. 't Is mogelijk, dat Uw terrein voordeeliger resultaten oplevert dan 't mijne. Dit zou, wat 't pharmac. betreft, overeenkomen met een opmerking die ik hoorde: ‘apothekeres is nog 't geschiktst voor een intelligent meisje, ook voor de betrekking later.’ Maar ik kan er persoonlijk niet over oordeelen. No. 6 vind ik een onbegrijpelijk geval, en evenals U zou ik me niet verwonderen als die 't niet volhield. Toch slaat mijn bewering van niet kunnen terwijl men toch wil, niet op dergelijke gevallen. Er is een diepere beteekenis in: ieder vak van de wetenschap vereischt een zeker deel der hersens en der gevoelens om 't geheel te begrijpen, om het goed te kunnen omvatten. Een zeer intelligent man zal dat kunnen geven daaraan, maar een intelligent meisje (geen bijzondere vrouw met groot mannelijk verstand) voelt zelf dat ze 't niet kan. 't Is alsof 't idee dieper in de hersens zou moeten doordringen, maar stuit op een grens voordat 't tot de vereischte diepte gekomen is. Het eigenaardige | |
[pagina 536]
| |
hiervan bestaat daarin, dat een middelmatig mannenverstand met 't resultaat toch heel tevreden is, omdat hij niet beseft hoe 't wezen kán. Maar dat een heel intelligent meisje voelt hoe 't zijn moest. Behalve dat, zijn haar hersens gauwer vermoeid, zoodat ze niet zooveel tegelijk opnemen en verwerken kan. Mijn eigen ondervinding zegt mij, dat forceeren niets dan schade geeft; eens zelfs dat ik dit deed omdat ik wilde klaar komen, was 't alsof er iets brak in mijn hoofd. Dat was een waarschuwend teeken! Bovendien weet ik uit eigen ondervinding dat zware inspanning (zwaarder dikwijls dan 't werk verdient, omdat vrouwelijke gevoelens met geweld moeten onderdrukt worden om er maar tegenin te kunnen studeeren) verscheidene jaren achter elkaar, zich vooral in de laatste tijden voelen doet over 't geheele lichaam. Vermoeidheid van de hersens, soms ‘leegheid’ in 't hoofd, en een gevoel alsof een heel zware last op je drukt. Dat zulke dingen voor zwakkere hoofden en zenuwgestellen blijvende gevolgen kan hebben, lijkt mij waarschijnlijk. Overspanningen behoeven zich volstrekt niet altijd uiterlijk te doen kennen, vooral niet lichte. Men kan zich zóó leelijk vergissen in een frisch en blozend meisjesgezicht! Een gestudeerd man zei mij eens: ‘om bij zware studie tot een werkelijk goed resultaat te komen, wordt de geheele mensch vereischt.’ Hij doelde op zichzelf, op ‘de geheele man’. En een vrouw kan zich daar niet gehéél aan geven wanneer ze echte vrouw is; en wil ze zich er toe dwingen, dan moet ze 't bezuren. Daarvoor zorgt de natuur. Wil men op een bepaald arbeidsveld komen, waarop men iets bijzonders en nuttigs kan uitrichten, en is een zware studie daarvoor de weg, dan kan men ze natuurlijk doen. Maar anders is 't veel beter een eenvoudigere en kortere studie te nemen, waar men zeker is een sterk en frisch hoofd en lichaam te behouden. Beter een héél groot iemand te zijn op den weg der vrouw, dan een klein of een middelmatig op den weg van den man! EXCELSIOR. |
|