De wijze Socrates was van meening, dat men van bittere vijanden meer voordeel verkrijgt dan van vleiende vrienden.
Scipio Africanus, steeds gedachtig aan de vermaning van Polybius, oordeelde, dat men altoos naarstig behoort te zijn, om vriendschap te maken, - en het dikmaals veel beter is, door zijn verdiensten een getrouw vriend dan een geheel koningrijk verkregen te hebben. Derhalve wilde hij nooit uit eenige plaats of gezelschap scheiden, voor en aleer hij daar een vriend verworven had.
De beste en getrouwste vriendschap wordt soms door weldaden en geschenken gemaakt; zelfs kunnen deze, wanneer zij te rechter tijd bewezen of gegeven worden, vijandschap in vriendschap veranderen.
Toen Marcus Crassus vernomen had, dat Julius Caesar door den Raad verkozen was tot het schout- of ambtmanschap van Spanje, en dat zijn schuldeischers (omdat hij hun niet betalen kon) hem met al zijn bagage gearresteerd hadden - waarover Caesar zeer bekommerd was, - zoo heeft Crassus, die een groot vijand van Caesar was, hem bevrijd, en uit zijn nood verlost, aannemende voor hem te betalen de som van 498.000 kronen, waardoor zij te zamen van de grootste vijanden, de getrouwste vrienden werden.
De Wijsgeer Arcesilaus leert ons door zijn voorbeeld, dat men zijn vrienden in den nood moet bijstaan. - Hij toch, als hij gegaan was om zijn vriend Appelles, die krank was, te bezoeken, en bemerkte dat deze arm was en aan alles gebrek leed, zoo kwam hij na weinig tijds wederom, met zich nemende twintig drachmen zilver. En zich nederzettende dicht bij de bedstede, vraagde hij hem, of hij wèl en gemakkelijk lag; en te gelijk zijn hoofdkussen wat opschuddende, legde hij daaronder het geld, dat hij had mede gebracht.
Toen nu de oude vrouw, die hem bediende, zijn bed wat vermaken zou, vond zij daaronder het geld, dat Arcesilaus daar gelegd had. Zij daarover zeer verwonderd zijnde, en zulks tegen Appelles zeggende, antwoordt deze: Dit heeft ongetwijfeld mijn getrouwe vriend Arcesilaus gedaan, om mij in mijn nood dus te helpen, zonder mij over mijn armoede te beschamen.
Een merkwaardig voorbeeld van de zelfverloochenende getrouwheid eens vriends, zoowel als van 't geloof in de trouw des anderen, en van die trouw zelve, vertoont ons de volgende geschiedenis: - Damon, een discipel van Pythagoras, - door koning Dionysius ter dood verwezen, had eenige dagen uitstel verkregen om naar huis te reizen en aldaar eenige zaken te bestellen, mits dat zijn vriend en mede-discipel Phytius zoolang in de gevangenis borg zou blijven. Als nu de dag verschenen was, waarop Damon sterven moest, en deze nog niet gekomen was, werd Phytius daarover bespot, dat hij zijn vriend zoozeer vertrouwd had. Doch hij antwoordde, dat hij aan geen ding minder twijfelde, dan aan de beloften en de trouw van zijn vriend Damon. En terwijl men hierover nog sprak, kwam Damon om Phytius te verlossen. Dionysius dit ziende, verwonderde zich grootelijks over de getrouwheid van beiden, schonk Damon niet alleen het leven, maar verzocht ook, dat zij hem als derde in hun vriendschap wilden aannemen.
De getrouwheid in de vriendschap wordt altoos en van een ieder bemind en geprezen.
Intusschen is het - ook uit aanmerking van de veranderlijkheid den mensch eigen - onvoorzichtig een onbepaald vertrouwen te hebben op de vriendschap, welke nog niet zóó proefhoudend is bevonden, - of zooals de wijsgeer Chilo zegt: Bemin uw vriend, maar bedenk, dat hij uw vijand kan worden.
Voorzichtig is het, onze vrienden slechts in zoover te vertrouwen, dat zij geen gelegenheid krijgen om ons te kunnen schaden, zoo zij onze vijanden worden, - zóó te beminnen, als of wij na korten tijd weder zouden haten, - en zóó te haten, als of wij terstond weder zouden liefhebben.
De redenaar Hyperides had eenige gedachten in schrift gesteld, om Demosthenes te beschuldigen. Als hij eens krank geworden was, kwam Demosthenes hem bezoeken, en deze schriften beschouwende, werd hij zeer toornig, doch Hyperides sprak: Zoolang gij mijn vriend blijft, zullen u deze geschriften niet kwellen of schaden; maar zoo gij mijn vijand wordt, zullen zij u beletten, dat gij iets kwaads tegen mij voorneemt.
De wijsgeer Pericles leerde, door woord en voorbeeld, dat men ter wille van de vriendschap niets mag doen tegen de gemeene welvaart, noch tegen zijn eed of trouwe, al ware