Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus met verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Mevr: v. M. te V. - Ik ben het volkomen met U eens, dat het zonder twijfel een van de treurigste zijden is van het overgeleverd zijn aan verpleegsters, dat deze kunnen vertellen aan den dokter wat zij-zelve willen, zonder dat de zieke zich kan verdedigen. Het door U meegedeelde geval van een zenuwzieke, wier rechtmatige klachten eenvoudig tot zwijgen werden gebracht, door achter haren rug om op haar hoofd te wijzen, ligt juist bij zulk soort zieken zóó voor de hand, dat het wel menigmaal zal voorkomen. Maar ook in andere gevallen kan de zieke niets inbrengen tegen het soms hardvochtige oordeel der verpleegster. - Zoo heb ik 't zelve eens bijgewoond, terwijl ik moest wachten in een diaconessen-huis op mijn beurt van bij den patient dien ik kwam bezoeken te worden toegelaten, dat een met mij in de wachtkamer aanwezige heer in zichtbare spanning kwam vragen naar den toestand zijner vrouw die, gelijk uit zijn gesprek met de binnentredende diacones bleek, den vorigen dag was geöpereerd in een blijkbaar ernstig geval? Volgens de verklaring van de diacones ging alles heel goed, maar toen de echtgenoot medelijdend vroeg: ‘Heeft zij nog véél pijn?,’ kreeg hij op ijskouden toon ten antwoord: ‘O zij klaagt vreeselijk, maar dat is maar inbeelding’ -
Uit dat beminnelijk vonnis kon men de geheele wijze van verplegen, dunkt mij, raden. - Men kan zich zoo voorstellen wat iemand, die aan den eigen man zulke hartelooze antwoorden geeft, den dokter zal wijsmaken, als haar dit te pas komt. - Juist daarom vind ik het zoo schandelijk van de gezonden, van familieleden of ouders, wanneer zij een zieke anders dan door bepaalde noodzakelijkheid daartoe gedwongen overlaten aan vreemde hulp, het zij dan in ziekenhuizen, hetzij van in-huis-aangenomen verpleegsters. - Het ligt immers voor de hand, dat deze laatsten, de vreemden, veel eerder gemakshalve tegen den dokter zullen zeggen, dat de patient zich het een of ander ‘inbeeldt’ dan de eigen familieleden die hem liefhebben en daardoor gadeslaan met een geheel ander oog. - Hoe gemakkelijk het is van inbeelding te spreken, bewijst een feit dat ik me nog herinner uit mijn eigen jeugd, als heel kleinmeisje, toen ik heel erg roodvonk heb gehad, zóó erg dat de dokter mij eigenlijk reeds geheel had opgegeven. Wel, ik werd natuurlijk slechts langzaam beter, en het gebeurde dat mijn ouders, als zij mij verbedden moesten, van tijd tot tijd een pijnlijk plekje op mijn heup aanraakten, dat mij heftig deed schreeuwen. -
De dokter, daarover ondervraagd, kon geen oorzaak vinden, en was natuurlijk ook gereed met het bij een klein kind zoo voor de hand liggende verwijt: ‘inbeelding’. - Totdat op zekeren dag zich een groot gezwel openbaarde op die plaats, waarin, volgens de uitlegging van den dokter, zich waarschijnlijk de ziektestof had opgehoopt, zoodat ik, altijd volgens hem, daaraan mijn herstel dankte. Nu bekende hij-zelf op hartelijke wijze zijn ongelijk, en begreep dat de minste drukking op die plaats mij pijn had gedaan nog vóór zich 't gezwel-zelf vertoonde. - Zoo gaat het zoo menigmaal. Welke gezonde kan uitmaken wat bij een patient ‘inbeelding’ is, en wat niet!? En als men hem dan gemakshalve overlevert aan vreemden, aan dokters en zusters samen, dan spreekt het van-zelf, dat hij niets heeft in te brengen wat aan dezen niet bevalt of hij wordt verklaard voor ‘lastig’.
M. - Een reisbeschrijving van Noorwegen wil ik gaarne plaatsen, liefst met enkele photo's, die gij na gebruik kunt terug vragen, niet bij mij, maar bij den uitgever van dit blad. - Ik heb tot hiertoe niet beter geacht U te antwoorden, met het oog op Uw afwezigheid aan de Rivièra. Gij zult nu wel weer thuis zijn vermoedelijk. Ik zag tot mijn spijt uit Uw briefkaart, dat gij veel koude hadt in Menton; maar deze winter schijnt geheel Europa dòór bijzonder koud; van alle kanten wordt geklaagd over de vele sneeuw. -
Voor het antwoord op Uw bijdrage Kindergave, zie volgende week. -
Mea. - Voor Uw vriendelijke kaart heb ik U nog niet gedankt. - Ik doe dit hierbij; ik blijf nog eenige maanden hier vóór ik naar Holland terugkeer. - Ja, dat ik Montreux prefereer boven Amsterdam zal wel niemand verwonderen. Het is dan ook niet dáar, dat ik zal gaan wonen, denkelijk den Haag. -
Rjucht. - Uit Uw opgave van Uw pseudoniem begrijp ik, dat gij een antwoord verwacht, en, om U niet teleur te stellen, geef ik U dit dus omgaand. Maar het kan slechts kort zijn, omdat gij mij niet weerlegt met feiten, maar U alleen boos maakt; waartegen ik mijnerzijds niets kan inbrengen, dan U aan te raden U weer te kalmeeren. - Zijt gij boos, omdat gij-zelf een socialist zijt, of alleen omdat ik het heb gewaagd, ingevolge Noords brief, ‘de roode moderne dominees met een socialistisch tintje’ de waarheid te zeggen? - In het eerste geval begrijp ik volkomen dat gij en ik op