De Hollandsche Lelie. Jaargang 20
(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 509]
| |
Correspondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
H.W.W. te H. - Zooals gij ziet, heb ik met algeheele instemming Uw brief gelezen, en voldaan aan Uw verzoek over het onderwerp mijne meening te zeggen. - Het is zoo waar alles wat gij schrijft dienaangaande. Ik voor mij kom er rond voor uit, dat een mensch, die slecht is voor dieren, mij beslist afstoot en niet door mij wordt vertrouwd, al doet hij zich ook nog zoo lief of beminnelijk voor. Het is een geconstateerd feit, dat de meeste latere misdadigers in hun jeugd zich kenmerkten door wreedheid en onverschilligheid ten opzichte van de dieren. Men kan een kind niet vroeg genoeg inprenten hoe laf en hoe verachtelijk het is een van hem afhankelijk wezen, hond of kat of vogel, te kwellen en zijn overmacht te laten voelen. - En toch, hoe weinig volwassenen geven er zich rekenschap van welk een slecht voorbeeld zij in dit opzicht geven.! - Ik heb reeds vroeger in de Lelie verteld van die opvoedster der jeugd, onderwijzeres, en overigens volstrekt niet van een onaardig karakter, die er mij en mijn vriendin een verwijt van maakte, dat we den veearts eigenhandig bijstonden bij de behandeling van een zieken hond. - Ze trok een preutsch gezicht over het ‘vieze’ van zoo'n behandeling, en toen we haar zeiden dat elke pleegzuster zulke ‘vieze’ dingen immers ook moet verrichten, en dat dikwijls bij patienten die zelf ‘vies’ zijn in hun ongesteldheid-zelf en dat alleen door eigen schuld, toen sloeg ze de handen ineen over het ongepaste in haar oogen van een mensch en een dier op één lijn stellen! Dat arme hondje hadden we maar aan de genade van een veearts moeten overlaten, terwijl wij zelf in de kamer bleven zitten; dan waren we in hare meening eigenlijk ‘fatsoenlijker’ geweest dan nu we ons niet schaamden het diertje eigenhandig te helpen. - En ik herinner me, hoe bij diezelfde gelegenheid een andere dame, als het toppunt van bespottelijkheid, vertelde, dat een harer kennissen 's nachts was opgestaan om in den stal naar een ziek geitje te gaan kijken. Mijn vriendin en ik waren de éénigen die dat hoogst-natuurlijk vonden; de rest van het gezelschap verklaarde die handelwijze eenstemmig voor ‘ziekelijk’. - Wat ik op dit punt heb te hooren gekregen in den loop der jaren, heeft mij een aardig kijkje gegeven in de innerlijke hardvochtigheid die bij zooveel menschen schuil gaat onder een waas van oppervlakkig lief doen. - Als een hond oud wordt, maak je hem van kant; dat spreekt van zelf. Al de jaren van trouw en liefde en toewijding die hij je gaf in zijn gezonde dagen, tellen niet mee. Je krijgt ‘last’ van hem. Weg er mee. Hij mag nog blij zijn als je de enkele centen meer, die het pijnloosafmaken aan 't hondenasyl kost, wel voor hem wilt overhebben.! Met een kat wordt nog minder omslag gemaakt. Als die je verveelt, zet je hem maar ergens ver-weg in 't open veld dan raak je hem op die manier wel kwijt. (Ik ken trouwens een familie, die, na dit middel te hebben toegepast, tot welk doel ze een extra-reis naar een naburig dorp hadden ondernomen, de kat na drie dagen zagen terugkeeren in hun nieuwe woning, die zij intusschen hadden betrokken in een geheel andere buurt dan de vorige; dit bewijs van aandoenlijke trouw bekeerde hen, zoodat ze het arme dier bij zich behielden.) - En dan het ruilen en afschaffen van huisdieren, enkel en alleen uit mode-zucht, zonder eenig, mededoogen voor het lot van de aldus op zij gezette afgedankten. Ik heb een paar hoogst-‘beschaafde’ jongelui gekend, die hun gezonden allerliefsten poedel op een dag eenvoudig vergiftigden, omdat ze liever een fox-terrier hadden als nieuwste mode artikel, en dat terwijl de poedel hun jarenlang overal had vergezeld.Ga naar voetnoot1) Hoe dikwijls ook hebben ‘welmeenende’ menschen ons niet getroost op hunne wijze, toen onze kleine Bennie, dien wij uit medelijden in Menton kochten, zoo'n héél leelijk ventje was, en die daarenboven dreigde op te groeien tot een zeer grooten hond: ‘Och, maar dan kunt U hem toch altijd wel weer wegdoen.’ Als we dan geërgerd zeiden, dat ons dit wreed voorkwam, en dat we het arme dier immers niet gekocht hadden omdat hij mooi was of leelijk, maar enkel uit medelijden, dan haalden zulke troosters de schouders op, met een veelzeggend stilzwijgen waarin het woord, ‘ziekelijk’ lag opgesloten. Dat men een hond om zulk een onbaatzuchtige reden als medelijden koopt, is blijkbaar voor de meeste zoogenaamde honden-liefhebbers een volslagen raadsel trouwens. Want onze Bennie is tegen alle verwachting in mooi en bijzonder aardig opgegroeid en trekt door zijn drukke aanvalligheid op straat ieders aandacht. Zoo gebeurt het dan telkens dat ons door vreemden, die hem liefkozen en bewonderen, de vraag wordt gedaan. Welk ras is hij? En als we dan antwoorden: Dat weten we niet, want we kochten hem zoo maar op straat, omdat hij werd mishandeld, dan is het de moeite waard de teleurgestelde gezichten te zien van diegenen die ons antwoord begrijpen. Geen echt ras; neen dan is het ineens uit met de belangstelling in den armen plebejer. Maar de meerderheid begrijpt ons niet eens, kijkt ons aan met een blik die de overtuiging uitdrukt, dat ze meenen te hebben misverstaan; wij zijn immers over en weer vreemdelingen die verschillende talen spreken; blijkbaar hebben wij of hen niet gevat, of zij ons niet! Want dat we 't werkelijk méénen, dat we uit medelijden een hond kochten van wien we niets af weten, noch zijn ‘stamboom’, noch zijn ‘ras’, en dien we nogthans vertroetelen en liefhebben als een verwend kindje - dat wil er bij hen niet in. Zóó iets doe je immers alleen met duurgekochte mode-hondjes! Zooals ik het dezer dagen cynisch zag uitgedrukt in La Vie Heureuse, een fransch dames-blad, dat zich het air geeft van o zoo lievig, maar te gelijk o zoo chic te zijn: Elke dame die wil meedoen aan elegance moet een echt-ras-hondje van eenige honderden francs minstens in haar bezit hebben; het spreekt van zelf, dat zij zich niet kan vertoonen met een gewoon straatsoort zonder stamboom. - Ziedaar de echt-wereldsche lievigheid, als gij haar op den keper beschouwt, en zij zich even bloot geeft in een onbedacht oogenblik. Al de redactrices van dat zeer-veel-gelezen blad, vrouwen bekend in de literatuur en in de Parijsche wereld beide, willen dóórgaan voor o zoo beminnelijk en zoo ‘vrouwelijk’ en zoo zachtaardig. Maar welk een weerzinwekkende egoiste bluf, ten koste van het arme dier, schuilt in zoo'n ontboezeming, dat valt geen harer in. Geen harer bedenkt hoe zij op die wijze honderden en honderden huisdieren het grootst mogelijke onrecht aandoen; mode alleen geldt voor haar | |
[pagina 510]
| |
geen dierenliefde. En toch zult gij juist deze dames straks zien flaneeren met hare dure schoothondjes en er aanstellerig mee zien coquetteeren, want dan kan ieder zien hoe lief zij zijn, en hoe gracieus en bevallig! En het is zoo waar wat gij schrijft: ‘Hoe beschamend is daarenboven de liefde die het dier ons menschen gééft in ruil voor zooveel ondank of hardheid dikwijls.’ Ik-voor-mij geloof dat het geduld, dat we met onzen Bennie gehad hebben, zeer zeker de oorzaak is van zijn hartstochtelijke liefde voor ons, nu hij volwassen is; en ik ben altijd blij dat we in dat opzicht hebben volgehouden tot het laatste toe, en onze taak met niemand hebben gedeeld, ook niet met onze Marie, zooals een oogenblik ons plan was, toen ons de moeilijkheden boven het hoofd dreigden te wassen. Dat was in Nice. We waren daar voor enkele dagen slechts, en hadden hoogst lastige buren, die bij elk geluid dat Bennie maakte op de deur bonsden, of de meid binnen zonden met boodschappen van beklag. En Bennie maakte niet alleen geluiden; hij schrééuwde! Zooals we later van den vee-arts in Amsterdam gehoord hebben, moet hij toen nog geleden hebben onder de gevolgen van zijn inwendige kneuzing bij den val in Menton, die ons deed besluiten hem te koopen; maar wij wisten dat toen niet, schreven zijn gebrul toe aan zijn onwennigheid in het nieuwe hòtel, en aan zijn tanden-krijgen. Om hem tevreden te stellen, hadden we reeds afgezien van het in de eetzaal eten, lieten in onze kamer dekken, om hem op die wijze hij ons te kunnen houden, want, als we de kamer uitgingen, geraakte hij geheel en al van streek. Maar in den nacht werd hij gansch en al opgewonden; rende door de kamer, liet zich slechts door koekjes en lekkers voor enkele momenten tot rust brengen; dan begon de ellende op nieuw. - Den volgenden ochtend, een Zaterdag, namen wij, gekweld door onze lastige, kloppende buren, met het vooruitzicht van een rondreis die we nog moesten doen, onder tranen het besluit hem vooruit naar Holland, naar onze trouwe Marie, te zenden. - We gingen naar Cook en informeerden naar de beste wijze van verzending. - Ik zie ons nog staan in dat Office, met bedrukte gezichten en zware harten, en Bennie, opgewekt door de afleiding van den dag, niet vermoedend wat hem boven het hoofd hing zoo vertrouwend, zoo teeder tegen ons aangedrukt! - Cook's inlichtingen deden ons hart ineenkrimpen van medelijden. Hij kon aan zijn agenten telegrafeeren dat zij op de tusschenstations aanwezig waren, om het dier in ontvangst te nemen en van eten en drinken te voorzien. Dat was alles. Voor het overige moest men maar hopen dat hij de lange reis er goed afbracht, in het hokje dat Cook voor hem zou leveren. - Toen hij onzen angst zag, bood hij aan hem te ‘verzekeren’. Ik ging met blijdschap in op het voorstel, in de meening dat die verzekering zou kunnen bespoedigen de reis, althans zou bijdragen tot de goede verzorging onder weg. Maar het was een misverstand. Cook meende dat de hond voor ons zoo groote geldelijke waarde had, en wilde ons door die verzekering behoeden voor de finantieele schade ‘ingeval van doodgaan onderweg’. - Toen ik nijdig zei dat hij zijn 100 francs gerust kon houden als 't arme dier toch dood was, want dat het me daarom allerminst was te doen, haalde hij de schouders op, met een air van zulke sentimentaliteit niet begrijpen, zooveel drukte maken voor een hond zonder waarde. - Enfin, wij spraken dan ten slotte af, dat wij Maandagochtend zouden komen om onzen kleinen reiziger af te leveren. Want vanwege den Zondag was Cook den volgenden dag gesloten en kon zich dus niet met de verzending belasten. - Geen van beiden spraken we tot elkaar er over. Wij hadden als een kwaad geweten ten opzichte van den van zijn lot onwetenden, als altijd hartstochtelijk-teederen kleinen Bennie. En we vertroetelden hem dus nog extra. Maar het zou nog erger komen. Want dien volgenden ochtend overviel mij een heftige keel-aandoening met hooge koorts, zoodat mijn vriendin de handen vol had met mij op te passen en tegelijkertijd Bennie rustig te houden. De boodschappen der lastige buren door de meid hadden opgehouden; we hadden haar overgehaald tot onze partij door een dikke fooi. Dus lieten we onze vijanden nu maar kloppen tot het hunzelf verveelde. - Maar Bennie had van ziekte geen begrip, was lastiger dan ooit. En in stilte, zoo ziek als ik mij voelde, tobde ik over zijn reis den volgenden ochtend, had îk zielsmedelijden met hem, vervulde me de niet van mij af te zetten vrees, dat hij zou wegraken, zou doodhongeren, bovenal zichzelf zou dood-schreeuwen in zijn zenuwachtigen angst van alleen-zijn in dat hokje! - Maar ik durfde niets zeggen. Ik kon, ziek als ik was, van mijn vriendin toch niet vergen, dat ze behalve mij óók nog dien kleinen lastpost verpleegde. - Ze had toch al de handen vol dien dag en nacht met mij. En, als ik stil lag, wandelde Bennie rond, en..... schreeuwde! Intusschen zag ik wel dat ze onder het vooruitzicht van de naderende scheiding net zoo hard leed als ik, en ik geloof niet dat het mij ten slotte héél erg verwonderde toen ze, na een lange overpeinzing ineens tegen me zei - ‘Zeg, wat dunkt je, zouden we het niet nog maar ééns probeeren Bennie hier bij ons te houden? Ik vind het zóó vreeselijk dat hij morgen weg moet. Ik kan er niet aan denken, dat hij die lange reis alleen zal maken in dat hokje’. - Ik was zoo gelukkig, als ik den heelen dag niet was geweest, en ik bekende haar dat ik-zelve met hetzelfde idée was vervuld geweest, maar het haar niet had durven zeggen. Toen hebben we het verder volgehouden tot den einde toe; in Nice, in Monte-Carlo, in San-Remo, in Lucerne, in Frankfort, overal hebben we de bedienden omgekocht, en de vijandige huren laten kloppen. En, zooals ik in 't begin van mijn verhaal zei, ik ben er zeker van, dat de gansch bijzondere aanhankelijkheid van Bennie aan ons is toe te schrijven aan zijn instinctmatige dankbaarheid voor de liefde die wij hem aldus van jongsaf hebben bewezen, voor het geduld en de zorg waarmee wij hem in zijn kwalen hebben bijgestaan. Hoe dikwijls, als wij, mijn vriendin en ik, nu over die dagen spreken, verheugen wij ons erover, dat niet Marie maar wij-zelf hem aldus in zijn jonge jeugd hebben grootgebracht, want nu hij zoo flink en zoo kern-gezond en zoo aardig is geworden, nu zijn wij er trotsch op dat wij-zelf hem zoo ver brachten. - Met U ben ik het eveneens volmaakt ééns, dat het schandelijk is wanneer menschen op honden-karren gaan zitten, en dat de wet dit behoorde te straffen. - Toen ik een kind was, werd in de provincie Drente dit vervoermiddel algemeen gebruikt, door dikke vette honden-eigenaren, die ik met het meest mogelijke genoegen eigenhandig zou willen afranselen even zoo ruw als zij het hun honden deden. Ik zou wezenlijk dat beuls-baantje met veel animo uitvoeren, zóó ergerlijk vind ik dit misbruik. Of het nog zoo is, weet ik niet. Wat Zwitserland betreft, waarnaar gij informeert, in het Berner-Oberland worden de St: Bernhards-honden óók gebruikt voor trek-diensten. Ook heb ik daar wel eens jongens, die men reeds mannen zou kunnen noemen, in de wagens zien zitten, maar het is waar, dat de St: Bernhardshonden grooter en krachtiger zijn dan onze soorten. Wat de toepassing der wet betreft, ik zag juist onlangs met genoegen een veroordeeling in Veveij, van een Italiaan, die zijn muil-ezel had mishandeld, zoo onmenschelijk, dat ik U de bijzonderheden niet wil beschrijven. Zeven dagen gevangenisstraf en de kosten vond ik voor zulk een schandelijk gedrag overigens een zéér geringe straf, en bovendien zijn de Zwitsers altijd klaar om de hier werkende zeer talrijke Italianen gestreng te behandelen, terwijl zij voor zich-zelf volstrekt niet zoo rechtvaardig zijn; - om die reden betwijfel ik dus of het hier heel veel beter is dan bij ons. Althans, in Interlaken loopen buitengewoon veel hongerige, hun fortuin zoekende honden rond, aan wien de gegoede eigenaren zich al heel weinig laten gelegen liggen. - Ten slotte wil Ik U nog uit eigen ervaring meedeelen, dat de in Androcles meegedeelde bijzonderheden over het besmettelijke van schurft onder honden volkomen juist en niet overdreven zijn. Ik heb een hondje gehad, een allerliefsten fox, die deze ziekte heeft opgedaan op de in Androcles beschreven wijze, door op straat spelen of iets dergelijks. Ik vermoedde volstrekt niet wat hem scheelde, maar liet uit voorzorg de veearts komen, om den nog zeer geringen uitslag te zien. Hij waarschuwde mij onmiddelijk, dat ik te doen had met een geval van echte schurft, maar, dat hij het hoopte te genezen, omdat hij er zoo intijds bij was geroepen vóòr de ziekte zich had verbreid. Inderdaad is hij | |
[pagina 511]
| |
ook geheel en al hersteld, door inwrijvingen met een door den veearts gegeven middel, dat hem veel pijn deed maar afdoend hielp. - Ik heb dikwijls gehoord dat sommige veeartsen honden met schurft gemakshalve dadelijk afmaken, en om die reden deel ik dit geval hier expresselijk mede als bewijs, dat schurft wel degelijk is te genezen mits men er dadelijk bij is, en geen moeite schuwt wat de behandeling betreft. (Zie overigens hoofdartikel.)
Bernarda. - Ik heb van U twee brieven te beantwoorden, dien van 23 Oct: jl:, dien ik ontving juist nadat mijn correspondentie aan U was afgedrukt, en dien van 11 Jan: jl: - Ik geloof niet dat men alleen van elkaar leert als men aan elkaar gelijk is in ontwikkeling, maar integendeel, dat we allen op onzen beurt van elkaar kunnen leeren, zoodat ik dat zeer zeker òók van U kan doen. - Het komt er maar op aan, of men een open oog heeft om van een ander te willen leeren, om te zien b.v. op het mooie en voorbeeldige in diens karakter of handelingen. - In dat laatste opzicht heb ik ten minste menigmaal heel veel geleerd van menschen, die misschien naar de opvatting van wat men verstaat onder geleerdheid of ontwikkeling niet aan mij gelijk zijn, maar die ik met dat al in menig zedelijk opzicht mijn meerdere acht. - Ik ben blij dat de correspondentie met Excelsior U heeft geïnteresseerd, maar ik betreur het, dat U uit bescheidenheid niet hebt willen deelnemen aan de gedachtenwisselingen van Caprice en Ida, vooral niet waar U de lust in zich voelde tot een antwoord aan Salutant. Waarom zou U niet even goed Uwe meening zeggen als ieder ander dat doet.? Die ingez: stukken en gedachtenwisselingen zijn immers geen stijl-oefeningen maar een volkomen vrije meening-uiting, waarin ieder die wil zijn of haar gevoelens kan zeggen over het onderwerp in questie. En ik geloof dat ook in dezen uit zulke wrijving van gedachten dikwijls ontstaat een betere en juistere opvatting van de dingen. - Daarom, hoe meer er aan wordt deelgenomen hoe beter. - Weet U wat mij zoovéel genoegen doet; dat U zoo instemt met mijn opvatting over ‘kindermeisjes’ en over het dwaze van kinderen alles vertellen, enz. enz. Want het spreekt van-zelf, dat. de getuigenissen van getrouwdevrouwen, die mijn eigen ervaring bevestigen, het beste bewijs zijn dat ik in dezen gelijk heb. - Ja, natuurlijk staat men er voortdurend aan bloot, dat dienstboden op de door U beschreven wijzen kinderen bang maken, en een verkeerden invloed op hen uitoefenen. Voor ieder die in deze questie eerlijk en onpartijdig denkt, en zich niet laat leiden door egoïste bijredenen van graag zelve-vrij-willen-zijn, moet het immers van-zelve spreken, dat juist een kinder-zieltje inde eerste levensjaren een zóó teer te bearbeiden bodem is, dat de moeder die deze heilige taak uit haar handen geeft daardoor een onvergefelijke zonde begaat aan haar eigen kind. Zeker, ik weet heel goed, dat ook een moeder niet onfeilbaar is, dat zij-ook kan dwalen te goeder trouw, en dat zelfs de zorgvuldigste opvoeding niet altijd leidt tot het voorgestelde doel. Maar wie zelve en naar haar beste weten haar eigen taak aanvaardde, die heeft zich althans later niets te verwijten, die kan, welke ook de uitslag zij, met recht voor zich zelve weten, dat zij haar verantwoording aan het door haar eigen wil ter wereld gekomen kind trachtte te volbrengen. Terwijl de uithuizige mama - of zij uithuizig is uit wereldschheid of uit zucht om in de maatschappij het rolletje der nuttigheid te spelen, komt voor haar kinderen op hetzelfde neer - die hare kinderen overlaat aan kindermeisjes en pleegzusters, en, als zij grooter zijn aan hun eigen genoegens, daarmee zich onttrekt aan haar naaste plicht, en natuurlijk niet weet wat die jonge onervaren kinderharten in zich opnemen, wat hun wordt gezegd of verteld, waarmede zij zich onledig houden, in één woord onder welke omstandigheden, onder welke invloeden zij opgroeien, om van de lichamelijke gevaren waaraan zij zijn blootgesteld niet eens te spreken. - In zijn Fécondité, dat bij alle éénzijdigheid van voorstelling toch een gezondgedacht boek is, beschrijft Zola zulk een huishouden, waarin de moeder hare kinderen overlaat aan een zoogenaamd ‘vertrouwde’ juffrouw, op uitstekend-levensware wijze. - - En wat de ooievaars-praatjes betreft, lieve mevrouw, ik denk er net zoo over als U. Waarom een kind dat die praatjes gelooft, willen wijsmaken, door hem bijzonderheden op te dringen die hem, juist omdat ze boven zijn bevatting gaan, zullen gaan interesseeren op een onkiesche en onreine wijze.? Want, het spreekt immers van zelf, dat een kind zoo iets gecompliceerds als liefde niet kan bevatten, en er dientengevolge, wanneer men hem de zaak gaat verklaren van gaat maken in zijn hersenen: geslachtsdrift in den laagsten leelijksten zin. - Ik-voor-mij geloot naar mijn eigen jeugd te oordeelen, dat men deze dingen onrein máákt door er over te redeneeren, terwijl het gezond-aangelegde kind er niets onreins in ziet of zich bij denkt, als men het niet wakker schudt door boven zijn begrip gaande gesprekken. Naar alle bijzonderheden van bijbel-verhalen heb ik geluisterd, naief, zonder te begrijpen en zonder te vragen, dientengevolge om de eenvoudige reden dat het mij niets kon schelen, want ik dacht er mij niets bij, dat mij interesseerde. En het zelfde geldt voor hetgeen ik om me heen zag hij onze dieren, bij onze hond, die driemaal jongen kreeg, zonder dat ik er ooit iets geheimzinnigs bij heb zien doen door mijn ouders, en zonder dat ik-zelve mij bij die zaak ook maar iets dacht, hoe het eigenlijk toeging of zoo kwam. - Men zei mij dat onze andere hond de vader was, maar hoe en waarom wist ik niet, en kon mij niets hoegenaamd schelen. - Zoolang ik mij kan herinneren, heb ik geweten dat een kind werd geboren uit de moeder, en niet werd gebracht door den ooievaar, maar dat was ook precies alles wat ik wist. En het interesseerde mij ook verder niet; terwijl ik tot den huidigen dag toe nog niet weet hoè ik zelfs aan die wetenschap ben geraakt, maar zeker niet door gesprekken erover met andere kinderen. - Ik herhaal, ik geloof dat die gesprekken, waarvan de Nellie's van Kol zulk een drukte maken, eerst ontstaan dóór hare ‘reinheids’ boekjes en andere dwaasheden van dien aard, die de onrijpe nieuwsgierigheid van kinderen prikkelen, hun vraaglust en aandacht wakker maken, en daardoor de oorzaak zijn van een kwaad dat zij zoogenaamd bestrijden. - En nu wil ik, opdat ook anderen onze correspondentie kunnen begrijpen, Uw woorden uit Uw tweeden brief, naar aanleiding van mijn artikel over mad: Zola en mad: Curie, hier letterlijk laten volgen: ‘U stelt mad: Zola's zelfverloochening, hare heldhaftigheid in een helder licht, en in een blad voornamelijk voor vrouwen geschreven is deze door U geprezen figuur ook op haar plaats. Maar het blad wordt ook door mannen gelezen en al lezende dacht ik: Zouden er daar nu onder zijn die beseffen, hoe hoog eene vrouw staal die zulke offers brengt ter wille van een man? Kunnen zij zich ook maar eenigzins indenken wat een leed zij doormaakte, wat een strijd 't haar kostte, eer ze zoover was? Kan een man die waarachtig veel van zijne vrouw houdt, haar zoo laten lijden? Mijn idée toch is dit: Twee menschen trouwen, uit liefde, weten dat zij samen door 't leven moeten, dal wil zeggen: vreugd, smart, teleurstelling, wàt dat leven brengt, moeten ze samen dragen. Welnu, de vrouw krijgt geen kinderen; dat gemis geeft beiden verdriet, teleurstelling. Laten ze dan samen de smart over 't gemis dragen, maar laat de man niet de vrouw bij die teleurstelling nog alle bitterheid laten doormaken, die zij noodzakelijk moet voelen door zijn ontrouw.’ Om te beginnen met Uw bezwaar, dat de Lelie óók door mannen wordt gelezen, wil ik u antwoorden lieve mevrouw, dat ik-voor-mij het juist zeer gelukkig acht, wanneer mannen zien dat wij vrouwen trachten over deze questie tot een zuiverder opvatting te komen. M.i. is het de groote fout van zoo heel veel vrouwen-bladen, dat zij de dingen alleen bekijken van een vrouwen-standpunt, inplaats van uit een algemeen menschelijk oogpunt. De vraag immers is niet hoe wij vrouwen den man nu eenmaal zouden willen hebben naar onzen smaak, maar wèl hoe hij nu eenmaal is in de werkelijkheid. - En, juist omdat zoo heel veel vrouwen dat niet verkiezen in te zien bijtijds, verbazen zij zich later in haar huwelijk voortdurend over eigenschappen en behoeften, waarvoor zij moedwillig de oogen sloten toen het nog tijd was; m.a.w.: zij willen wèl het huwelijk en den man, maar zij willen geen geduld hebben met zijn gebreken. En dit geldt dunkt mij óók voor Uw redeneering. Zooals U het samenleven schildert in de hierboven door mij aangehaalde woorden, zoo ook vind ik het, met U, ideaal | |
[pagina 512]
| |
en wenschelijk. Maar... maar... Wáár vindt U veel zulke ideale echtparen? Kunt U zich niet het geval denken, dat de man afdwaalt, elders zoekt wat de vrouw hem niet meer geeft... en vindt U niet, dat zij in dat laatste geval méér ware liefde toont, wanneer zij berust en vergeeft, dan wanneer zij op haar recht blijft staan en echtscheiding eischt? - Ik bedoel natuurlijk niet een vóórtdurende verliederlijking, een het zoeken in bordeelen en bij lichtekooien; de man die daaraan geregeld behoefte heeft, toont daarmee voldoende, dat hem aan zijn eigen vrouw niets is gelegen. Maar iets geheel anders dan dit is een tijdelijke afdwaling, een plotselinge zinnenbekoring, een in eens ontwakende drift. O zeker, het is zonder twijfel voor de vrouw die liefheeft vreeselijk hard onder zulk een toestand te moeten lijden, maar toch blijf ik er bij, dat zij m.i. oneindig hooger staat wanneer zij vergeeft, dan wanneer zij haar ‘recht’ eischt van beleedigde echtgenoote. In het huwelijk valt er zóóveel te vergeven, van weerszijden. Trouwens, valt er niet véél te vergeven in elke waarachtige innige liefde-verhouding van welken aard ook.? Ik voor mij ken slechts één ding dat ik niet zou vergeven, en dat is dronkenschap. Den man dien ik liefheb, dien ik acht, voor mij te zien in den walgelijken vernederenden toestand van den beschonkene, ziedaar wat mijn liefde zou dooden.! - Maar door een houden van een àndere vrouw, een éérlijk van haar houden, kwetst hij alleen mijn trots, maar maakt zichzelf niet minder, niet slechter; en dat alleen is toch een oorzaak die de èchte liefde doet verkoelen. Ten minste zoo voel ik het. En ik heb een vrouw gekend, die het ook zoo voelde, die, toen al hare kennissen haar opzweepten tot echtscheiding, wegens het voor haar beleedigende gedrag van haar man, die zich met een andere vrouw ‘afficheerde’, met weemoedige fierheid antwoordde: Ik zal hem terugwinnen, want ik heb hem zoo oneindig veel liever dan die andere hem heeft, dat hij zeker op den een of anderen dag tot mij zal terugkeeren. - Zoo is het ook geschied, maar, het spreekt van zelf, bittere sporen laat zulk een beproeving zeer zeker na. - Wat is daaraan echter te doen? Het leven, óók het huwelijk, is immers geen ideaal-toestand, maar een strijd in lief en leed te samen. - Wat het door mij aangehaalde geval van Zola meer in het bijzonder aangaat, ik heb gelezen wat mevrouw Zolazelve. daaromtrent heeft gezegd over zijn groot verlangen naar het vaderschap, naar het ‘scheppen’ anders nog dan door zijn hersenen. - Welnu, vindt gij-zelve niet met mij, dat zij zich wáárlijk groot toonde in zielenadel toen zij hem toestond die bevrediging, die zij hem niet kon geven, te zoeken bij een andere? Men is niet voor niets de vrouw van een ‘genie’. Het is een bekend feit dat de vrouwen van kunstenaars gewoonlijk de moeilijkste levens hebben van alle echtgenooten, ten minste indien zij hun man, hun ‘groot-kind’, waarachtig beminnen. - Mij dunkt, madame Zola moet haar man wél hebben liefgehad, dat zij haar eigen trots vertrad om hem te laten volgen zijn begeerten van man; en zij zet de kroon op haar werk door zijn kinderen een naam te geven, door hen niet onschuldig te laten boeten voor de daad van den vader, maar inplaats daarvan eerlijk voor de wereld te erkennen als te zijn van hem. - En nu ten slotte stelt U de vraag, hoe dan in het omgekeerde geval? Als de kinderlooze vrouw een kind wil, moet zij dan óók maar háár lust elders bevredigen? - Neen, lieve mevrouw, m.i. heeft de vrouw zeer zeker niet dat recht omdat zij is een vrouw, omdat hare geslachtsdrift veel minder sterk is dan die van den man, omdat in háár weerzinwekkend wordt, wat men in den man kan accepteeren. Zoo voel ik. Men moge mij het bekende verwijt doen, dat ik dus tweeerlei moraal wil invoeren. Neen, ik wil niets invoeren, ik wil alleen zien de werkelijkheid om mij heen. En die werkelijkheid is m.i. dat de man in geslachtsbehoeften anders is dan de vrouw. - Zie de aankomende jongen, en het aankomende meisje, en later, zie de man van vijftig en de vrouw van vijftig.! Welke aankomende jongen heeft niet te strijden met ontwakende driften, maakt niet min of meer door eenige amourettes? Maar omgekeerd, van welk normaal meisje kan men zeggen, dat zij zich zoover vergat van zich vóor haar huwelijk aan den eersten den besten man te geven; en, als zij het deed, voelt dan niet iedere normale vrouw instinctmatig, dat zoo eene is een degoutante uitzondering op haar geslacht.? Dan weer de vijftigjarige leeftijd! - Een vrouw, zoowel een getrouwde als een ongetrouwde, is dan oud, dikwijls in lichamelijken zin géén vrouw meer; een man daarentegen bezit dan nog zijn volle manlijke kracht, en de daarmee gepaard gaande behoeften en vermogens. - Alleen reeds dit eene feit leidt juist in het huwelijk menigmaal tot conflicten. - Wat eindelijk betreft het gezegde van zooveel ongetrouwde vrouwen, dat gij aanhaalt: ‘Ik zou zoo graag een kind willen hebben’, ik voor mij geloof dat de meesten harer dit volstrekt niet méénen, uiten in den waarachtigen zin van natuurdrang, maar enkel en alleen zoo maar heenzeggen, omdat ze denken daardoor ‘vrouwlijk’ te lijken, een aangenamen indruk op den man hopen te maken, hem willen inpakken door dit quasi-vertoon van moederinstinct. - Maar als gij de meesten harer de gelegenheid gááft, waarvan gij spreekt, om een kind te krijgen buiten het huwelijk om, dan zouden ze er hartelijk voor bedanken zichzelf al die last en zorg op den hals te halen zonder de maatschappelijke voordeelen van een huwelijk en van een man, waarom het de meesten veel meer te doen is dan om het kind-zelf. - Ik hoop dat U mij goed zult verstaan. Ik verdedig niets; ik keur niets goed. Ik betreur het met U dat al deze dingen zoo zijn, en ik juich Uw schildering van een huwelijk zooals het behoort van harte toe. Maar ik houd alleen rekening met de niet weg te redeneeren werkelijkheid. En waar die werkelijkheid nu eenmaal zóo is, dat menig man zijn vrouw bitter doet lijden in het huwelijk, daar acht ik voor mij degene die hem diens ondanks liefheeft en vergeeft hooger dan de andere, die roept om haar ‘recht’ en het publiek deelgenoot maakt van haar leed. -
Excelsior. - De rest van mijn antwoord aan U moet ik wegens plaatsgebrek uitstellen. Een repliek van U aan C. Eersteling vind ik zeer wenschelijk en zal ik dus gaarne ontvangen. Ik wil de bijdragen uit Indië (waarover gij schrijft in een vorigen brief) zeer zeker gáárne ter inzage ontvangen. -
Leentje, Ook U moet ik deze week nog laten wachten door de uitgebreide correspondentie.
Adé. - Uw briefkaart deed mij zoo innig véél genoegen. Ik ben zoo blij dat het U wat beter gaat, want omdat ik in zoo lang niets van U had gehoord, maakte ik mij eigenlijk reeds wat ongerust over U. En deze briefkaart weer met inkt; dat is óók een goed teeken, dunkt mij! Neen, vermoei U nu maar met niets van schrijven aan mij. Aan den uitgever gaf ik Uw honorarium op. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN |
|