Varia.
Proeven van een in bewerking zijnd Humoristisch-satirisch woordenboek, door S.K. Feitsma.
II.
vleier.
Iemand, die onder voorgewende achting een diepe verachting koestert, omdat hij slechts vleit in de veronderstelling van de zwakheid desgenen, die er het voorwerp van is. Persoon, wiens karakter laagheid, en wiens erfgoed valschheid is. Slaaf, die voor geen enkelen meester goed is.
‘Ik weet, dat je mij vleit, schelm!’ zei een groot heer tegen zijn tafelschuimer, ‘maar 't kan niet schelen, 't doet mij toch genoegen.’