Dat harte vol bloemen en zangen.
Hoe min ik u heerlijk en hartelijk kind,
Die knielt voor uw God en de lente bemint.
Maar 'k gun u dat bleek en dat ziekelijk schoon,
Die fletse, die mijmerende oogen,
Dat blosje zoo kwijnend, poëtisch van toon,
Dat hart door illusie bedrogen;
Ik gun u 't bedorven en dwepende kind,
Dat kwijnt in het voorjaar en... 't maantje bemint.
Juist dóór dat gezonde in Uw karakter hebt gij m.i. de ware ‘degelijkheid’, en de fout in Caprice's redeneering, die bekrompenheid en degelijkheid dooreen warde, heel goed gevat als gij mij schrijft:
Degelijkheid heeft toch niets te maken met eens iets anders doen, dan je altijd doet? Ik houd erg van pret maken, maar daar zie ik niets ondegelijks in. Ik houd er ook wel van, elken keer eens iets nieuws aan te trekken, maar mijn moeder vindt, dat ik leeren moet zuinig te zijn, omdat ik 't misschien altijd niet zoo goed houden zal, als ik 't nu heb. En daar heeft ze eigenlijk gelijk in. Als ik arm word. dan zal ik op zulk soort dingen wel heel degelijk moeten zijn, of ik wil of niet. Al wat moet, dat doe je wel. Caprice zegt, dat ze dan liever twee japonnetjes heeft van minder kwaliteit dan eèn van goede. Maar dat 's erg onpractisch geredeneerd, want 't maakloon blijft toch 't zelfde en dan denk ik, dat twee minder degelijke japonnetjes duurder kosten dan eèn betere. Misschien scheelt 't niet zoo heel veel, maar als je arm bent, dan kan 't toch niet lijden, en de grootste helft van 't menschdom verkeert in dat moeilijke geval.
Vooral ook Uw opmerking over die japonnen-questie vind ik zeer raak, en ik sta daarin volkomen aan uw zijde, ook al omdat een japon, gemaakt bij een goeden tailleur en van een goede qualiteit, veel langer zijn coupe houdt, dan eene die van slechte qualiteit is, en zoo maar wat in elkaar wordt geflanst. - Natuurlijk, ook in déze questie kan men geen regels stellen. - Een bal-toiletje voor een jong meisje behoeft niet ‘degelijk’ te zijn van qualiteit en zeker had ik liever in háár geval twee lieve goedkoope toiletjes, dan één duur prachtstuk waarmede ik den ganschen winter achtereen zou moeten ‘uitgaan’. - Maar 'n wandel-toilet, een reis-costuum, al dergelijke voor langer gebruik bestemde japonnen kosten veel méér op den duur als men ondegelijke, goedkoope qualiteiten en dito naaisters er voor neemt, dan wanneer men zich bepaalt tot mindere quantiteit en éérste qualiteit. - Ik voor mij vind echter dat Hollandsche dames in dat opzicht lang niet altijd zoo verstandig denken als gij, en heel dikwijls, voor den dag komen met nagemaakt bont en opgedirkte, voddige kanten, en schunnige zijdenblouses wanneer ze er vrij wat degelijker en eleganter zouden uitzien zonder dien nagemaakten opschik, die alleen mooi is in de èchte, dure qualiteiten, of met 'n goedzittende nieuw-modische wollen blouse, inplaats van met 'n ouderwetsche half-vuile zijden taille. - De Engelschen geven ons in dat opzicht een behartenswaardig voorbeeld. - Wie veel reist wordt altijd getroffen door de veel grootere ‘degelijkheid’ van Engelsche dames in dit opzicht boven de Hollandsche.
Maar wat mij vooral trof in Uw brief, was Uw beschouwing over Levenslust en Levensmoed, naar aanleiding van het hoofdartikel in de Holl: Lelie van mevrouw Schlimmer-Arntzenius. - Ja, gij hebt gelijk: ‘Als je levenslust hebt, dan heb je van-zelf ook levensmoed’, zegt gij, en daarom doet het U pijn, dat mevrouw Schlimmer-Arntzenius dien regel van de Genestet wilde veranderen. Maar... als men nu eens géén levenslust heeft, wat dan? Blijft dan niet de plicht over in elk geval te behouden: levensmoed? - Gij zijt jong en bevoorrecht. - Maar velen onder ons hebben niet zoovele voorrechten als gij, niet Uwe gezondheid, niet Uw ouderlijk thuis, niet de veerkracht der jeugd, waarover gij nog beschikt gelukkig. Velen onder ons hebben het liefste wat zij bezaten, man of vrouw, of zoon of dochter, of vader of moeder, ten grave gedragen, zijn achtergebleven op aarde... alleen! En anderen weer drukken finantieele zorgen, moeten hard werken om zichzelf of hunne familieleden te onderhouden, terwijl hun leven daarbij niet wordt verhelderd door liefde of gezelligheid of vriendschap, terwijl hun gezondheid slecht is, of hun hart zwaar van stil leed! - O ja, ik weet het wel, als die allen het kinderlijk geloof nu maar bezaten, dat zoo heerlijk straalt uit de Genestet's versje, dan zouden ze er toch nog niet ongelukkig aan toe zijn:
Levenslust is vroolijk strijden,
Hopend en geduldig lijden -
Is een kinderlijk verblijden;
Dat den Hemel tegenlacht. -
Maar er zijn er zoovelen die dat geloof niet hebben, die voortleven zonder troost en zonder hoop, en die toch weten dat, ze moeten leven, moeten strijden, moeten werken. - Zie die allen hebben afgedaan met den levenslust, hun blijft nog slechts de levensmoed. - Maar, en daarop wil ik naar aanleiding van Uw brief nog eens met nadruk wijzen, er zijn er zoovelen die volstrekt niet in zulke droevige omstandigheden verkeeren, die nog niets werkelijk-droevigs hebben ondervonden, en die meenen, zich zelf wijsmaken, dat levenslust eigenlijk kinderachtig is, en dat het groote-menschen-achtig, interessant, staat om 'n blasé gezicht te trekken van levensmoeheid. - Daarom doet Uw juiste opmerking mij zooveel genoegen: ‘Een vroolijke aard is toch beter en mooier dan een ernstige, en de aarde is werkelijk lachend. -’
Ja, dat is zij, en als wij maar oogen hebben om te zien en ooren om te hooren, dan geeft zij ons altijd opnieuw genot en blijheid. - Gij hadt gisteren bij mij moeten zijn toen ik terugkwam van Les Avants, dat boven Montreux ligt - alles met sneeuw bedekt, de dennebosschen, en de vriendelijke kleine huizen, en beneden Vevey, Clarens-Montreux, Territet, liefelijk verspreid langs het Lac-Leman, en boven dat alles een zons-ondergang zoo wonderbaar-mooi, zoo vredig-licht in zijn rood-gouden stralen teruggloeiend op de besneeuwde Alpen, die als zich spiegelden in één roze toovergloed. -
Het versje vind ik heel aardig en komt spoedig. De stukjes, die gij mij indertijd hebt gezonden, zijn aangenomen. - Heb ik U dat niet gemeld? Gij hebt zeker niet gekeken onder het bericht van aangenomen en geweigerde bijdragen.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.