De Hollandsche Lelie. Jaargang 20
(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 449]
| |
16 Januari 1907.
| |
Amsterdam, 11 Jan. 1907. L.J. VEEN. | |
Hoofdartikel
| |
[pagina 450]
| |
vrouwen, hare plaats, desnoods met geweld veroverend, daar zij niet langer willen beschouwd worden als 'n soort noodzakelik kwaad dat in 't gunstigste geval, genots- of amuzementsmiddel wordt. Dàn enkel gewagen sommige mannetjes met vernederend schouderophalen van de beweging der vrouwen - om woest en bruusk op haar macht te fulmineeren, wanneer deze blijkt uit omstandigheden, waarin de man betrokken is - en hij de nàdeelen harer inmenging ondervindt. Dàn wordt de macht der vrouw erkend. Dòch zoo zij die aan 't algemeen belang wil dienstbaar maken, probeeren mannen op allerlei wijze dit te beletten, wijl zij de vrouw liefst als 'n dood, vrijwel overtollig voorwerp willen beschouwen tot nadeel van zich-zelf. Zie toch eens, wat 'n enorme domheid bij dezulken valt te konstateeren. Inplaats van te bedenken dat de invloed der vrouw voor drie-kwart de wereld bestuurt - maar achter de schermen, nu haar géén beslissende stem wordt toegekend en daardoor heel vaak intriges in het leven worden geroepen, bezwetsen ze minachtend de ontwaking der sekse, die, òf 't wezenlike beschavingswerk kan bevorderen - òf onrustbarend moet tegenhouden; daartoe wordt ze immers door de nog heerschende begrippen omtrent haar gedwongen. Zeer zeker zijn 't tot voor kort de vrouwen geweest, die, geheel buiten 't maatschappelik beweeg staand - niets mogend begrijpen van de rechtvaardige, doch moeielike worsteling onzer dagen, het strijdend deel der mannen in eigen huis bekampten. Aan wie de schuld? Aan de mannen, áán 't dòmste deel der mannen, dat gerekruteerd wordt uit de breede schare zelfgenoegzamen, zich bovendien meewarig verwonderend over de oproerige naturen onder hun eigen geslacht. De remtoestellen onder de mànnen, konden zich slechts doen gehoorzamen door geweld. Door uiterlik machtsvertoon hielden zij de vrouwen onmondig. De uitmuntenden wisten beter, begroetten iedere vrouw, die bleek mènsch te willen zijn. Maar wat vermocht 'n enkele groote! De uitmuntenden waren steeds te gering in aantal en de vrouwen, de mannen-tirannie moede, bleven weinig. Verzet kwam sporadisch voor tot de weinigen vermeerderden en er beweging kwam onder deze ontzettend bedwongenen. Toen bleek 't dat zelfs vooruitstrevendê mannen hun belang niet begrepen en toonden dit door de rechtwillende vrouwen liefst te negeeren. In al hun vooruitstrevendheid, hun gefoeter tegen bestaande misstanden kwam hun kleinheid aan den dag, zoodra de vrouwen-beweging steun der mannen inriep. Ik ken veel strevers die hevig gekant zijn tegen vrouwenoppositie. Mij is dit zeer duidelik. De man, van jongs af aan gezien hebbend, hoe vader z'n moeder vriendelik buiten ‘wereldsche zaken’ hield als zij er naar informeerde - kon onmogelik anders dan geringschattend voelen voor de meisjes en vrouwen, die hij gewoonlik met 't steriotype ‘Dat zijn geen vrouwe-zaken’ zag afwijzen, zoodra een of ander onderwerp haar belangstelling gaande maakte, voeg daarbij de ontelbare voorrechten, den man toegewezen - de haast slaafsche opvoeding der vrouw, de ontzettend beuzelachtige gesprekken waartoe zij gedwongen wordt, de algeheele vernietiging van het individueele, door haar sexueele beteekenis van zeer ondergeschikt belang te achten; en 't is niet moeielik 'n antwoord te vinden op de vraag: Hoe komt 't toch dat de vrouw in durchschnitt de intellectueele mindere van den man is. Is 't wonder dat de tot stand koming der jonge vrouwen-beweging in den beginne weinig om 't lijf had; en in 't puurste diletantisme ontaardde? Neen. De beginnelingen door de mannen vooral op 'n dwaalspoor gebracht, meenden klaarblijkelik dat wilden zij aanspraken doen gelden op gelijke rechten, het uiterlik verschil tusschen man en vrouw niet noemenswaardig zijn mocht. Diep zat dus de ideê voor menschenrechten niet. Inplaats van ons mannen ten voorbeeld te zijn hóé en waardoor de schoonheid tot haar recht kon komen, begonnen zij al dadelik met dit verheven recht geweld aan te doen en ontnamen zich veel uiterlijke bekoorlikheden, zonder te begrijpen dat de innerlike loutering der menschen, gelijken tred houdt met het aankweeken van het schoonheidsgevoel, dat door zulke daden belangrijk werd geschaad. Stijve, smaaklooze stompe uiterlikheden der mannen werden overgenomen, - wakkerden daardoor doodende spot aan en heel het grootsche streven deden zij-zelf afbreuk. Schimp en satyre, was haar deel, terwijl het doel, enorm in beginsel, voorbijgezien werd en ontaardde in vuig dilettantisme. O, ik ben overtuigd dat de vrouwen heel wat verder zouden geweest zijn als ze eerder ingezien hadden, welke knakkende slagen zij zich-zelf daarmede toebrachten. De liberale en konservatieve kortzichtigen werden gesterkt in hun verzet en de strijd werd zwaarder. De rechtvaardige vrouwen-krijg dreigde in | |
[pagina 451]
| |
aanstellerig mannetjesgespeel onder te gaan. Gevoelige slagen werden dezen strijdsters toegebracht, voornamelik door de èchte vrouwen die meer superieure rechten zochten. Langzamerhand herstelde dit zich gelukkig doordat het dilettantisme afnam. Zij wonnen dan ook dadelik meer terrein. Maar wat wil nu de huidige beweging? Wèlk èssentiéél recht staat zij voor? Meent zij dat in algemeen kies en stemrecht het menschenheil gelegen is? Of is 't haar uitsluitend om 't recht der vrouw te doen? In 't laatste geval, wensch ik haar geen geluk - hoe billik hare eisch ook is. En wel, omdat 'k veronderstel, dat 't recht der vrouw veel grootscher, veel volmaakter is. Het kies- en stemrecht is maar o zoo'n klein onderdeeltje en draagt in werkelikheid zoo weinig bij tot dàtgene, waarop de vrouw in de allereerste plaats recht heeft, krachtens haar deel aan de schepping van den mensch. Haar recht, haar essentieel recht is de voorkeur die de vrouw heeft boven alles wat vrouwe-rechten worden genoemd, doch dat ze helaas zèlf vrijwel veronachtzaamd en meer ondergeschikt schijnt te achten. Voor mij is het verhevenst recht der vrouw, datgene wat logisch uit haar wezen - uit haar behoeften voortvloeit, behoeften, door de mannen handig onder allerlei zedelik-en kuischheidsfrasen weggemoffeld. Om aan te toonen dat de vrouwen, zoowel als de mannen van mijn vrouwenrecht zoo goed als geen begrip hadden (hebben), tenminste er in 't geheel niet van repten, behalve sommige wijsgeeren, buiten de beweging staande, diende voor inleiding, als bewijs dat zij geenzins naar het waarachtige recht streefden, evenals zij dit nog niet doen. Wie maar even doordringt tot de kern, komt tot allertreurigste conclusies te dien opzichte. Niet het groote, haast onbegrepen recht vragen, eischen zij. De algemeene strijd gaat om 't kleine, 't alledaagsche en 't ònbelàngrijkste, dat voor zoover 't 't vrouwenrecht betreft, vrijwel, wijsgeerig bezien, nutteloos is. Ik meen, het recht, krachtens 'n plicht die zij intuïtief voelen moest, de plicht van gezonde kinderen ter wereld te brengen, waardoor zìj 't natuurlijke recht verkrijgt, de man hàrer keuze tot de paringsdaad te roepen. Dit is 't recht der vrouw en niet de plicht des mans, gelijk mijn geslacht spitsvondig heeft bedisseld, uit louter eigenbelang - en aan welks ergerlike dwingelandij de vrouwen zich tot heden onderwierpen. Dit háár recht zal 'k bewijzen. De èchte vrouw, in 't algemeen, zal zich dan eerst tot de paringsdaad (in ongehuwden staat) leenen als 'n bepaald persoon haar door z'n personlikheid daartoe opwekt - terwijl de man daarvoor geen bepaalde vrouw, met bepaalde eigenschappen noodig heeft. Iedere vrouw die hem gelegenheid biedt, is welkom. Nu wil ik hier niet meê zeggen dat de vrouw haar geheele leven één man de voorkeur geeft - maar, zoo ze gezond is en recht heeft, zal ze steeds 'n bepaalde daarvoor kiezen of zoeken, en al willen de mannen beweren, dat zij géén voorkeur kent, doch dat zij dikwels de eerste de beste neemt die haar ten huwelik vraagt - ik voer daar tegen aan, dat de oorzaak dieper ligt en verklaard moet worden uit 't feit, dat ze in 't geheel geen vrijwillige keus màg hebben. De mannen kennen zich dat recht uitsluitend toe en zouden 't zeer vreemd vinden zoo 'n vrouw zich op háár recht liet voorstaan. Ziet - de vrijwillige keuze is het zuiverste recht der vrouw, waarop zij zich beroepen móést. Zoo zij dit essentieele recht bevechten ging - zou zij 'n overwinning behalen, 'n overwinning even diep als breed - even edel als verheven! Hierop moet het doel der vrouw gericht zijn. Iets te doen voor háár geslacht - en voor de menschheid tevens, moest haar roeping zijn. Voor haar geslàcht, daar de vele meisjes, nù uitgeworpen als ze moeder zijn - dàn als mensch, met zuivermenschelike rechten, gerespecteerd zouden worden - voor de mènschheid, wijl 'n normaler, gezonder ras geboren werd. We wàchten immers op de vrouw, op haar verlossing. Op haar is toch de hoop der logici gevestigd. Zoo de vrouw de voortplanting van den mensch van de vrije teeltkeus zou willen afhankelik maken, waren we gered. Met weemoed beroep ik mij steeds op de dieren waar bij vrijwillige teeltkeus, abnormaliteiten uitzonderingen zijn. Wij menschen, met hoogere rede begaafd, schamen ons voor de eerste verplichtingen die we aan onze nakomelingen hebben. Laat geen maatschappelike ingekankerde ondeugden u weerhouden uw plicht te doen, vrouwen, uw plicht, die om recht roept, elken dag, elk uur. Uw plicht, die zooveel lijden doet ontstaan als zij wordt overheerscht door lafheid, voordeel, convensie, leugen. Vrouwren, zoo u algemeen kies- en stemrecht wilt, begin dan met dit kiesrecht te bekampen - 't recht dat 't hoogste, 't superieurste menschenrecht is - | |
[pagina 452]
| |
en de vróúw dáár brengt, waar zij door geen enkele overwinning op ander gebied, komen kan. JOHAN SCHMIDT.
Monnikendam, 1906. |
|