Voor zoover ik mij kan herinneren, heb ik nooit strafport betaald voor een Uwer brieven, zoodat in dit geval excuses onnoodig zijn. Mocht dit wel het geval zijn geweest, dan geeft Uw opheldering voldoende de oplossing aan over het te weinig frankeeren. -
Hartelijk gegroet. -
M.E. - Juist had ik Uw stukje: Herfst-stemming geplaatst, toen ik Uw langen brief ontving. - Ik hoop dat U het goedkeurt, wanneer ik, tot voorbeeld van anderen, Uw opheldering over Uw lang stilzwijgen hier overneem in Uw eigen woorden:
Hoe gaat het echter? Echtgenoote, moeder, meesteres, dat zijn er drie posten waar te nemen, die niet gemakkelijk zijn en heel wat liefde, zorg en tact en - laat ik niet vergeten - heel wat ontwikkeling van verstand en overleg vereischen om die drie verschillende functiën naar behooren, d.w.z. volgens plicht en geweten te vervullen. Voegt U er nog eene wereld van geduld aan toe en - bij al deze gegevens, bij deze hooge eischen is en blijft het mij steeds een raadsel, hoe er zoovele vrouwen zijn, die het huwelijksleven zoo banaal opvatten, haar moederzijn zoo ergerlijk-gemakkelijk, en haar meesteresseschap zoo kleingeestig-bekrompen.
Het doet mij altijd zooveel genoegen, wanneer echtgenooten en moeders zelven getuigen in dit opzicht. - Er zijn er honderden gelukkig, die in hun eigen leven bewijzen van Uw meening te zijn, maar het is goed dat ze heden ten dage getuigen, ter waarschuwing van anderen, nog aan den ingang van het vrouwenbestaan staanden. - Zij, die niet anders willen, kan men niet helpen, niet tot andere gedachten brengen, verdienen, al naar gelang hun omstandigheden en hun gedrag, spot of medelijden. Maar er is zulk een breede categorie van jonge moeders en jonge meisjes, die dwaalt te goeder trouw, die niet ziet het veel-omvattende, het waarachtig-mooie van het moeder-schap En die kunnen wèl geholpen, wèl den weg gewezen worden; háár oogen openen is zulk een waarachtig nóódig en nuttig iets, in het belang van het gezins-leven, en bovenal van de toekomst, van het kind dat straks man wordt, of echtgenoote en moeder op hare beurt. -
Ja, arts is een prachtig vak, en, op de wijze waarop U er over schrijft opgevat, heb ik er dikwijls over nagedacht, dat het zoo eigenlijk alléén mocht worden uitgeoefend. - Helaas, de werkelijkheid brengt ook in dat opzicht zoo enorm veel ontgoocheling en dikwijls ergernis aan de patienten, die zien hoe de doktoren op een werkelijk onverantwoordelijke wijze heenloopen over hun naaste plichten, onderzoekingen verwaarloozen, zich afmaken van niet-‘interessante’ gevallen (en dat zijn natuurlijk de meesten), en eigenlijk allèén om het geld, om zoo en zooveel visites per dag te maken, hun baantje afjakkeren. Wel geloof ik, dat dit alles veel erger is in de groote steden, dan in kleinere en op het platte land, en dat men meer kans heeft een wezenlijk conscientieus arts te vinden onder de provincie-dokters, dan onder de zoogenaamde beroemdheden in de groote steden. -
Lieve mevrouw, wat een héérlijk verhaal van de dierenliefde Uwer kinderen. Ik zeg héérlijk, omdat ik geloof dat niets beter opvoedmiddel is voor kinderen, dan hen dierenliefde in te prenten. Hoeveel méér brengt dat niet mee: mededeelzaamheid, zorg voor anderen dan voor zich zelf, liefde, geduld, nadenken, wat niet al! Een kind dat in zijn jeugd veel liefde toont aan dieren, zal naderhand geen gedachtenloos of egoïst mensch worden. En omgekeerd, leert de studie van groote misdaden (der neue Pitaval o.a ) dat de meest verstokte moordenaars, giftmengers en in een woord de meest laagstaande soorten van misdadigers bijna zonder uitzondering begonnen zijn als... dierenplagers. -
Ik kan best begrijpen, dat U met zulk een gezin, (en terwijl er aan andere dieren reeds zooveel liefde wordt besteed ook nog, geen gelegenheid hebt tot het houden van een hond - die inderdaad - dat weet ik uit ervaring - heel wat liefde, zorg en overleg voor zich-alleen eischt, als men hem wáàrlijk liefheeft. En daarom hoop ik ook, dat U nooit een hond zult aanschaffen vóór U zeker zijt dat U hem kunt behouden. Want ik vind het zoo vreeselijk, als zoo'n arm dier bij een meester gewoon is geraakt en zich aan hem heeft gehecht, hem op een goeden dag als lastpost de deur te zien uitzetten, naar hem geheel vreemden verhuizen, waar hij het misschien materieel veel minder goed heeft, en in elk geval zijn vorigen meester mist, aan wien hij zich toch heeft gehecht. Dat dit laatste geen sentimenteel beweren van mij is, bewijzen duizenden verhalen waarvan ik hier slechts één meedeel:
Een zeer rijk en zeer-veel-van-honden houdende meneer uit Amsterdam vertelde mij, hoe hij een hondje, dat hem om zijn mooiheid beviel, had gekocht van een dood-armen schoenmaker. Niettegenstaande de liefde die hij het beestje bewees, en het lekkere rijkelijke voedsel dat het van hem ontving, liep het tot twee malen toe naar zijn vorigen baas terug. -
Een van de dingen waaraan ik mij dan ook steeds erger, is de onverschilligheid waarmede de menschen hun honden, zoodra zij hun om de een of andere reden niet meer bevallen, wegdoen. - Nooit wordt er gevraagd hoe zoo'n arm dier-zelf het vindt, maar alleen wat het gemakkelijkst is voor eigen-ik. Heeft men dan aan dieren die men koopt en tot zich neemt niet óók een verantwoording? M.i. zeer zeker. Ik moet dan ook altijd lachen, maar mij gelijktijdig ergeren, wanneer mij de vraag wordt gedaan bij verhuizingen of veranderingen in mijn leven: ‘Gaan Uw honden ook mee?’ of ‘Hebt U Uw zelfde honden nog?’, of zoo iets. Alsof het mijn vriendin of mij zou kunnen mogelijk zijn de arme dieren weg te doen uit gemakzucht. Toen we dit jaar in Interlaken terugkwamen, werd die vraag ons ook gedurig gedaan: Of het nog dezelfde honden waren van het vorige jaar. Zoo zijn de menschen er aan gewoon, dat honden uit mode-zucht worden afgeschaft en geruild voor nieuwe. - Slechts eens hebben we in haar eigen belang, omdat zij als wijfje bij onze andere honden niet kon blijven, eene weggedaan bij iemand, die wij van zeer nabij kennen, en waar ze méér wordt vertroeteld en op de handen gedragen dan bij ons. En toch is zelfs dat hondje ons nog altijd zóó trouw, dat ze ons overal in huis naloopt als wij daar komen, en toen we nog in dezelfde stad woonden (den Haag) meer dan eenmaal wegliep naar ons huis.
Wat U schrijft van het kind dat veearts wil worden omdat het zegt: ‘eigenlijk veel meer van dieren dan van menschen te houden’, trof mij inderdaad, zooals U terecht veronderstelde. - Want, eerlijk gezegd, kan ik mij dat gevoel zeer best voorstellen. Menschen hebben zooveel ondeugden die dieren niet hebben, en hoe meer men de dieren gadeslaat, hoe meer men ziet, dat zij intellectueel veel hooger staan dan de menschen gelieven toe te geven, terwijl zij bovendien zich kenmerken door een trouw en een toewijding (aan hun jongen) waaraan de meeste menschen een beschamend voorbeeld kunnen nemen. -
Onze ‘Kaatje’ praat precies wat zij-zelve wil. ‘Dag vrouw’ ‘Anna’ (wij beiden, mijn vriendin en ik hebben denzelfden voornaam) - ‘Dag Kaatje, Dag Bennie, Dag Fritz - Stoute en zoete Bennie, en stoute en zoete Frits: Kom dan - Ja. - Al die verschillende dingen zegt ze heel dikwijls, maar nooit op commando, alleen als 't haar-zelve invalt. En nóóit als er vreemden bij zijn. Dan gaat ze als een verlegen kindje stil-zitten, en geeft geen enkel geluid. - Ook is ze bijzonder ver in het nadoen van geluiden, blaffen, hoesten, huilen, lachen, fluiten. - ‘Marie’ schijnt ze niet te kunnen zeggen. Eens, toen we héél hard riepen om Marie, deed ze ons duidelijk na: Ma-ie, maar alle pogingen haar dat te doen herhalen, bleven tot hiertoe volkomen vruchteloos. Trouwens is ze behoorlijk koppig op al zulke punten, en de gewone methoden om het spreken-leeren te bespoedigen, van in den donker-zetten, een doek over de kooi werpen, etc., etc., vinden we zoo wreed. Ze moet zich maar amuseeren met zon en licht en afleiding, zooveel ze kan, dat is onze leus ten haren opzichte, waarbij zij zelve zich best bevindt, want ze is tweemaal zoo dik als toen we haar kochten, en een en al leven en vroolijkheid. -
Neen ‘onze’, Marie is niet friesch voor zoover ik weet, maar ik-zelve ben geen friezin, en heb dus in geen geval het daar geleerd. - Ik heb het mij aangewend zoo van haar te spreken, omdat zij zoo geheel en al bij ons behoort, en is samengeweven met ons leventje, niet als een dienst-